Om te bepalen of er sprake is van passieve verhuur, moet alleen worden gekeken naar de prestatie die de verhuurder zelf verricht. Hoe de huurder het onroerend goed gebruikt, maakt niet uit.
Een stichting huurt een sportpark van de gemeente. De stichting laat in 2012 een clubgebouw bouwen en trekt de daarvoor in rekening gebrachte btw af. Zij stelt het clubgebouw en de sportvelden aan zowel een voetbalvereniging als een zogenoemde sport-BSO ter beschikking. De stichting is verantwoordelijk voor het toezicht op de sportaccommodatie en het onderhoud, beheer en de schoonmaak. Volgens de inspecteur is er sprake van de vrijgestelde verhuur van onroerende zaken. De stichting had bij de ingebruikneming van het clubgebouw btw moeten afdragen voor een zogenoemde integratielevering.
Naheffingsaanslag vernietigd
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de opgelegde naheffingsaanslag btw vernietigd omdat de verrichte dienst meer omvatte dan alleen passieve verhuur van onroerende zaken. Daarbij zijn de objectieve kenmerken van de prestatie doorslaggevend, en is niet van belang waarvoor de sportaccommodatie door de huurders wordt gebruikt (zie NTFR 2021/103).
Btw-vrijstelling voor verhuur niet van toepassing
De Hoge Raad bevestigt de uitspraak. Bij de beoordeling of de dienst meer omvat dan passieve verhuur, is niet van belang of de huurders het verlaagde btw-tarief voor gelegenheid geven tot sportbeoefening kunnen toepassen. Er moet alleen worden gekeken naar de prestatie die de stichting zelf verricht, die bepaalt of er al dan niet sprake is van vrijgestelde verhuur. De Hoge Raad concludeert dat de verhuurvrijstelling niet van toepassing is op de door de stichting verrichte prestatie. Er is terecht geen integratielevering in aanmerking genomen bij de ingebruikneming van het clubgebouw.
Wet: art. 3 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968, art. 9 lid 2 onderdeel a Wet OB 1968, art. 11 lid 1 onderdeel b Wet OB 1968, en Tabel I post b.3 Wet OB 1968
Geef een reactie