Wordt een werkruimte gerealiseerd door uitbreiding van een bestaande woning van een ondernemer voor het verwerven van inkomsten? Dan is de aftrekbeperking voor kosten en lasten die verband houden met een werkruimte ook van toepassing volgens de Hoge Raad. Mr. André Verduijn RB en mr. Kees van Laarhoven RB geven een reactie.
Een man had € 93.120 aan lijfrente- en pensioeninkomsten. Ook had hij als opbrengst uit overige werkzaamheden € 41.911 aangegeven, daarbij had hij € 5.466 euro als kosten van de werkruimte opgevoerd. De inspecteur ging niet akkoord met aftrek van de kosten van de werkruimte en corrigeerde de aangifte. Nadat Hof Den Haag de man in ongelijk had gesteld, ging de man in cassatie bij de Hoge Raad. Bij de Hoge Raad stelde de man dat de wettelijke aftrekbeperkingen voor kosten van een werkruimte in een eigen woning voor hem niet van toepassing waren. Hiervoor voerde de man aan dat de aftrekbeperkingen niet golden als deze te maken hadden met uitbreiding van een woning met die werkruimte, mits de man deze werkruimte zou gebruiken voor het verwerven van inkomsten. De Hoge Raad oordeelde dat voor deze opvatting geen steun in de tekst van de wet en de totstandkomingsgeschiedenis van deze wet te vinden was.
Niet-kwalificerende werkruimte
Hof Den Haag oordeelde eerder dat geen sprake was van een kwalificerende werkruimte. De reden was dat de man minder dan 70% van zijn inkomen verdiende in of vanuit die werkruimte. Naast loon uit tegenwoordige arbeid behoorde volgens het hof ook tot het loon inkomen uit vroegere arbeid. De bruto-opbrengst van het resultaat uit overige werkzaamheden was minder dan 70% van zijn totale loon (tegenwoordige en vroegere arbeid en resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad heeft het standpunt van het hof bevestigd en de aanslag gehandhaafd.
Commentaar mr. André Verduijn RB en mr. Kees van Laarhoven RB
Taxence vroeg mr. Andre Verduijn RB en mr. Kees van Laarhoven RB om een reactie.
'De race in deze zaak was feitelijk na de uitspraak van het Hof al gelopen. Het Hof doet de zaak namelijk af op de feiten en wel met de vaststelling dat belanghebbende niet het gezamenlijke bedrag van zijn winst uit een of meer ondernemingen, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in de woning verwerft (artikel 3.16, eerste lid, onderdeel b, Wet inkomstenbelasting 2001). Met € 93.120 alleen al aan pensioen- en lijfrente-uitkeringen was dat op voorhand al een lastig te nemen horde. Aangaande de rechtsvraag of tot het belastbaar loon in dit verband ook inkomsten uit vroegere dienstbetrekking behoren, volstaat een verwijzing door het Hof naar de wettekst (artikelen 3.80 en 3.81 Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 10, eerste lid, Wet op de loonbelasting 1964) en naar jurisprudentie van de Hoge Raad van al onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Voor de rechtbank beklaagde belanghebbende zich er ook over dat het onredelijk is dat inkomsten uit vroegere arbeid meetellen bij de inkomenstoets. Uiteraard gaf de rechtbank aan zich niet uit te mogen laten over de innerlijke waarde of billijkheid van de wet, maar enige sympathie voor deze hartenkreet valt wel op te brengen.
In cassatie neemt belanghebbende kennelijk ook de stelling in dat de aftrekbeperking van art. 3.16 niet van toepassing is als een werkruimte wordt gerealiseerd door uitbreiding van een bestaande woning. De Hoge Raad is hier duidelijk over: deze opvatting vindt geen steun in het recht. Het feit dat de werkruimte in casu een uitbreiding van de woning (aanbouw) betrof maakt extra duidelijk waarom inspecteur en belanghebbende het wel eens waren dat sprake is van zelfstandige werkruimte in de zin van artikel 3.16 Wet inkomstenbelasting 2001. De kans is ook groot dat woning en werkruimte dan voldoende splitsbaar waren om de werkruimte afzonderlijk te kunnen etiketteren als werkzaamheidsvermogen. Alle kosten ter zake van de ruimte zouden dan aftrekbaar zijn geweest, maar daar tegenover zou eventuele waardestijging te zijner tijd ook worden belast.
Tenslotte valt op te merken dat de aftrekbeperking van art. 3.16, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 alleen geldt als de werkruimte de belastingplichtige zelf ten dienste staat. Wordt er bijvoorbeeld ook personeel gehuisvest in de ruimte, dan is meer sprake van een ‘kantoor’ dan van ‘werkruimte’ en geldt de aftrekbeperking niet.'
Heeft u te maken met kosten van een werkruimte? Dan leest u op Tax Talks in de e-learning 'De werkruimte in de woning van de IB-ondernemer en de dga’ van mr. André Verduijn RB en mr. Kees van Laarhoven RB hoe de aftrek van kosten van een werkruimte in een woning van de ondernemer en de dga is geregeld.
Bent u nog geen abonnee? Meld u dan nu aan.
Meer informatie: Bron: Hoge Raad 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2550
Geef een reactie