De Belastingdienst kan tot het voorlopig oordeel komen dat iemand ondernemer is voor de btw en daarom een teruggaafbeschikking opstellen. Blijkt achteraf dat toch niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor btw-ondernemerschap, dan kan de fiscus de ten onrechte terugbetaalde btw naheffen. Een beroep op opgewekt vertrouwen zal niet slagen als de inspecteur een duidelijk voorbehoud heeft gemaakt.
Zo ging een man in beroep toen de Belastingdienst hem een naheffingsaanslag omzetbelasting had opgelegd. De man had een woning laten bouwen waarvan hij een deel wilde gebruiken voor zijn werkzaamheden als dga van een aantal vennootschappen. Daarom had hij de hele woning tot zijn ondernemingsvermogen voor de btw gerekend. Uiteindelijk bleek de man geen economische activiteiten te hebben ontwikkeld, zodat hij ten onrechte een btw-teruggaaf had ontvangen. Hij stelde echter dat de fiscus door het verlenen van een teruggaaf bij hem vertrouwen had opgewekt dat hij zichzelf als btw-ondernemer mocht zien. Hof Arnhem-Leeuwarden verwierp dit beroep op het vertrouwensbeginsel. De inspecteur had in zijn correspondentie duidelijk gemaakt dat hij tot een voorlopig oordeel was gekomen. Hij had zelfs vermeld dat bij later onderzoek kon blijken of wel of geen sprake was van btw-ondernemerschap. Toen daadwerkelijk uit een onderzoek bleek dat geen sprake was van btw-ondernemerschap, mocht de fiscus dus de man een naheffingsaanslag opleggen.
Wet: artikelen 7, eerste lid en 15, vierde lid Wet OB 1968 en artikel 20, eerste lid AWR
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 18 mei 2016 (gepubliceerd 23 mei 2016), ECLI:NL:GHARL:2016:3821
Geef een reactie