Een ondernemer kan zijn onderneming beëindigen om deze in een andere vorm weer voort te zetten. Als hij wil dat ook de fiscus deze voortzetting accepteert, zal hij meer moeten doen dan het verhuren van net aangeschafte vermogensbestanddelen van de onderneming.
Zo had een echtpaar tot juni 2006 een supermarkt en een slijterij gedreven via een vof. Op 19 juni 2006 droegen zij de supermarkt en de slijterij over aan een derde. Deze derde huurde vanaf die datum ook het bedrijfspand, dat de eigendom bleef van de man en de vrouw. De vof had op 2 juni 2006 enkele magazijnstellingen opgekocht van een bv, waarin de man het uiteindelijke belang hield. Vanaf 19 juni 2006 verhuurde de vof deze magazijnstellingen weer aan deze bv. De vrouw gaf in 2006 en 2007 een bedrag aan winst uit onderneming op, dat bestond uit de opbrengst van de verhuurde magazijnstellingen en de rente over de rekeningen van de vof. De inspecteur stelde dat de onderneming van de vof was gestaakt in 2006. De verhuur van de magazijnstellingen was volgens hem een overige werkzaamheid (terbeschikkingstelling). De Belastingdienst liet de rekeningen van de vof in box 3 vallen. Het hof ging akkoord met deze afwijking van de aangifte. Na de overdracht van de supermarkt en de slijterij waren er volgens het hof geen andere activiteiten achtergebleven in de vof. De magazijnstellingen hadden nooit een functie gehad in de onderneming van de vof. De onderneming van de vof was dus inderdaad gestaakt. Vanaf dat moment waren de rekeningen tot het box 3-vermogen van het echtpaar gaan behoren en vormde de verhuur van de stellingen een terbeschikkingstelling.
Wet: artikelen 3.2 en 3.92 IB 2001
Meer informatie: Hof Den Haag, 4 september 2013 (gepubliceerd 8 november 2013), ECLI:NL:GHDHA:2013:3910
Geef een reactie