Bij de berekening van de hoogte van een (excessieve) vertrekvergoeding worden toegekende aandelen fiscaal anders behandeld dan toegekende aandelenopties. Uit een onlangs gepubliceerde uitspraak van Rechtbank Haarlem blijkt dat een voorwaardelijke toekenning van aandelen niet valt gelijk te stellen met een toekenning van een aandelenoptierecht.
Omdat het excessieve deel van een vertrekvergoeding onder de pseudo-eindheffing valt, is alles wat de werkgever niet tot de vertrekvergoeding hoeft te rekenen mooi meegenomen. Zie ook ‘Wanneer is sprake van overmatige vertrekvergoeding?’ Zo hoeft de werkgever de verschillen tussen de ontvangen lonen en de bijbehorende vergelijkingslonen in de toetsperiode niet tot de vertrekvergoeding te rekenen voor zover hij aannemelijk maakt dat dit verschil voortvloeit uit de vervreemding van een aandelenoptierecht. De toetsperiode bestaat uit het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking eindigt en het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Het optierecht moet wel zijn verleend vóór de toetsperiode. De werkgever moet het voordeel dat de werknemer heeft ontvangen uit de (desnoods fictieve) uitoefening of vervreemding van later toegekende optierechten wel tot de vertrekvergoeding rekenen. Als de werknemer deelneemt aan een werknemersregeling waarbij hij een voorwaardelijk recht op aandelen krijgt, telt dit niet als een aandelenoptieregeling. Volgens Rechtbank Haarlem zit het verschil in het feit dat bij een optieregeling de werknemer kan kiezen of hij de aandelen wil verkrijgen, terwijl bij een voorwaardelijke toekenning van aandelen de werknemer de aandelen automatisch verkrijgt als aan de voorwaarden zijn voldaan. De Belastingdienst mag de voordelen uit deze aandelenregelingen meenemen bij de berekening van de excessieve vertrekvergoeding als deze voordelen zijn genoten in de toetsperiode.
Wet: artikel 10a en artikel 32bb, vijfde en zevende lid, LB 1964
Meer informatie: Rechtbank Haarlem, 20 april 2012 (gepubliceerd 29 oktober 2012), LJN: BX9110
Geef een reactie