Een regresvordering ontstaat volgens de Hoge Raad op het moment dat de schuldenaar de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. De schuldenaar mag dan een voorziening vormen voor de regresvordering.
Voor het verkrijgen van een (bancaire) lening aan een bv verstrekte de echtgenote van de dga zekerheid. Dit werd vormgegeven door borgstelling door de echtgenote. Na het overlijden van haar echtgenoot en faillissement van de bv, werd de vrouw als borg aangesproken door de bank voor een bedrag van € 100.000. Zij kon dit niet betalen. De echtgenote wilde de regresvordering die was ontstaan uit de borgtocht als negatief belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen. De inspecteur was het hiermee oneens. De Hoge Raad gaf aan dat uit een recente civiele procedure (LJN: BU3784) kon worden afgeleid dat de regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar ontstaat op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. En niet al op het moment waarop de borgtocht wordt overeengekomen, zoals het hof eerder had beslist. De echtgenote kreeg gelijk. Maar dit kon niet tot cassatie leiden, omdat zij voor de regresvordering een voorziening mocht vormen.
Wet: artikel 3.92, lid 2, aanhef en letter a, onder 1 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 14 september 2012, LJN: BX7157
Geef een reactie