De negatieve waarde van een renteswap, die ziet op in volgende jaren te betalen hogere rentelasten, kan niet in één keer ten laste van de winst worden gebracht, aldus de rechtbank.
Een tuinder had in 2009 een financiering afgesloten met een variabele rente. Voor het risico van toekomstige rentestijgingen was de ondernemer een renteswap aangegaan met de bank. Op het jaaroverzicht van de bank per 31 december 2012 had de renteswap echter een negatieve waarde, doordat de marktrente sinds het aangaan van de renteswap was gedaald. De ondernemer had voor de negatieve waarde van de renteswap een voorziening gevormd, maar de Belastingdienst stond de vorming van de voorziening niet toe. Rechtbank Zeeland-West-Brabant gaf de fiscus gelijk. De negatieve waarde van de renteswap vond zijn oorzaak in de hogere toekomstige rentelasten, vanwege de gedaalde marktrente. De waarde van de renteswap was de contante waarde van het verschil tussen de overeengekomen vaste rente en de (dalende) variabele rente, die de tuinder ontving van de bank. Door het vormen van een voorziening had de ondernemer een rentelast, die betrekking had op toekomstige jaren in één keer in 2012 ten laste van de winst gebracht. Een dergelijke verwerkingswijze is in strijd met goedkoopmansgebruik, waarvoor geldt dat een ondernemer alleen lasten die aan een bepaald jaar toegerekend kunnen worden, in het desbetreffende jaar ten laste van zijn winst kan brengen. De rechtbank verklaarde het beroep van de tuinder daarom ongegrond.
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22 september 2016 (gepubliceerd 2 januari 2017), ECLI:NL:RBZWB:2016:5865
Geef een reactie