Staatssecretaris Wiebes beantwoordt vragen over de anti-hybride bepalingen in de Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015.
Er zijn vragen gesteld over de situatie dat in sommige landen waar dividend niet aftrekbaar is, een vrijstelling voor onroerendgoedmaatschappijen is vormgegeven met behulp van de eis dat een groot deel (in voorkomend geval 90%) van de winst van de onroerendgoedmaatschappij wordt uitgekeerd. Daarbij wordt, als aan de eis wordt voldaan, in zoverre de winst niet in de heffing betrokken. Klopt het dat in dit geval de vergoeding als een naar haar aard aftrekbare betaling moet worden beschouwd?
Wiebes gaat ervan uit dat de vraag betrekking heeft op buitenlandse regimes voor beleggingsmaatschappijen in vastgoed, waarbij een vrijstelling van de winst voor dergelijke beleggingsmaatschappijen is vormgegeven door het toestaan van een aftrek van dividend onder de voorwaarde dat (een groot deel van) de winst jaarlijks wordt uitgekeerd, terwijl buiten de toepassing van dit speciale regime dividenden in zijn algemeenheid niet aftrekbaar zijn.
Voor die situatie is het standpunt inderdaad dat op grond van artikel 13, lid 17, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op de uit dien hoofde ontvangen dividenden. Het feit dat in het desbetreffende land dividenden buiten de context van dit regime voor vastgoedmaatschappijen niet aftrekbaar zijn doet daar niet aan af.
Criteria aftrekbaarheid betalingen
Welke criteria zijn bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of een betaling naar haar aard aftrekbaar is?
Voor de toepassing van artikel 13, lid 17, van de Wet Vpb 1969 moet worden beoordeeld of de vergoeding of betaling bij het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden rechtens dan wel in feite direct of indirect aftrekbaar is voor de winstbelasting. Deze maatregel is niet beperkt tot hybride leningen, maar ziet op alle deelnemingsverhoudingen waarbij sprake is van een aftrek inzake een geldverstrekking waar geen belastingheffing tegenover staat. 'Aftrekbaar' betekent dat de vergoeding naar haar aard voor aftrek in aanmerking komt, dat wil zeggen in aftrek kan worden gebracht. 'Aftrekbaar' betekent niet dat de vergoeding ook daadwerkelijk is afgetrokken.
Voor de beantwoording van de vraag of een vergoeding naar haar aard aftrekbaar is, is niet relevant of de desbetreffende geldverstrekking moet worden beschouwd als een lening of als een kapitaalverstrekking. Van belang is of de vergoeding daarop naar haar aard aftrekbaar is. Als dat het geval is, is in Nederland de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing en wordt de vergoeding in de heffing betrokken. Evenmin maakt het verschil, in antwoord op de vraag van deze leden, of de vergoeding voor de toepassing van het betreffende belastingverdrag als dividend wordt behandeld en onderhevig is aan een dividendbelasting.
Wiebes deelt het standpunt dat Richtlijn 2014/86/EU Nederland niet dwingt artikel 1, onder 1, van die richtlijn te implementeren op basis van een reikwijdte die zich ook tot buiten de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) uitstrekt. Het kabinet heeft bij de implementatie van die bepaling niettemin bewust gekozen voor een vormgeving op basis van een mondiale reikwijdte, dus ongeacht of de jurisdictie waarin het lichaam waarin de deelneming wordt gehouden, is gevestigd een lidstaat van de EU of een derde staat betreft. Verder is Wiebes van mening dat alleen voor zover het artikel 13, zeventiende lid, van de Wet Vpb 1969 aangaat, en dus niet voor de interpretatie van het begrip lichaam, die bepaling richtlijnconform uitgelegd moet worden richting derde landen.
Vermijden dubbele niet-heffing
Rijmt het niet toepassen van de deelnemingsvrijstelling met het gegeven dat de toepassing van de vrijstelling tot nu toe nimmer als ongewenst of als misbruik is bestempeld en dat sinds 2007 de wetgever als beginsel heeft gehanteerd dat voordelen uit een buitenlandse vastgoeddeelneming, ongeacht de mate van onderworpenheid, niet in de Nederlandse belastingheffing dienen te worden betrokken?
Met de opname van de anti-hybridebepaling in de Moeder-dochterrichtlijn is beoogd situaties van dubbele niet-heffing als gevolg van incongruenties in de fiscale behandeling van winstuitkeringen door de lidstaten van de EU te vermijden. De lidstaat van de EU waarin de moedermaatschappij is gevestigd, dient het voordeel van de belastingvrijstelling die wordt toegekend voor ontvangen winstuitkeringen, aan die moedermaatschappij te ontzeggen voor zover die winstuitkering aftrekbaar is bij de dochtermaatschappij van de moedermaatschappij.
Rapport OESO
Uit een rapport van de OESO blijkt dat na 2007 er internationaal consensus is ontstaan om mismatches, onder meer ook als gevolg van hybride financiële instrumenten, te bestrijden.
Het rapport bevat aanbevelingen voor de staat van de begunstigde van de geldverstrekking om een belastingvrijstelling of -vermindering te weigeren. Zo wordt in ieder geval op één niveau belasting geheven, in casu op het niveau van de aandeelhouder.
Meer informatie: Vragen over anti-hybridebepalingen in de Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015
Geef een reactie