De Kennisgroep Verzekeringsproducten heeft na afstemming met het ministerie van Financiën een aantal vragen beantwoord die zien op het overgangsrecht met betrekking tot kapitaalverzekeringen eigen woning (KEW), spaarrekeningen eigen woning (SEW) en beleggingsrechten eigen woning (BEW). Hierbij zijn ook vragen en antwoorden toegevoegd over het aangaan en beëindigen van een fiscaal partnerschap.
Overgangsrecht algemeen
1. Wat wordt verstaan onder "gegarandeerd kapitaal"?
Met de term gegarandeerd kapitaal wordt bedoeld het kapitaal dat door de instelling gegarandeerd zal worden betaald indien de overeengekomen premie of inleg gedurende de gehele looptijd volgens schema wordt voldaan. Het begrip omvat hiermee mede de term “verzekerd kapitaal” zoals dat is gebruikt in eerdere overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Als sprake is van een gegarandeerd kapitaal, blijft het overgangsrecht van Hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001, als hoofdregel van toepassing indien dat kapitaal na 31 december 2012 niet wordt verhoogd. Als er geen sprake is van een dergelijk gegarandeerd kapitaal, blijft het overgangsrecht als hoofdregel van toepassing indien het contractueel overeengekomen bedrag van de premies (KEW) respectievelijk het bedrag van de inleg (SEW en BEW) na 31 december 2012 niet is verhoogd en de looptijd niet is verlengd. Zie wat betreft de datum van 31 december 2012 onder punt 4 en 9 voor uitzonderingen op de hoofdregel, onder meer op grond van het besluit.
1.1 Blijft het overgangsregime behouden bij contractuele verhogingen van premies en inleg?
Van een verhoging van premies (KEW) of inleg (SEW of BEW) die het overgangsregime verloren doet gaan, is geen sprake als de verhoging rechtstreeks voortvloeit uit de overeenkomst. Deze systematiek geldt ook bij eerdere overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Van een dergelijke “toegestane” verhoging is bij voorbeeld sprake als op grond van een bepaling in de overeenkomst “automatisch” verhoging plaatsvindt van de te betalen premies of inleg omdat op grond van een in de overeenkomst vastgelegde berekeningssystematiek het beoogde doelkapitaal naar verwachting niet zal worden bereikt. Ook is sprake van een toegestane verhoging als die verhoging “automatisch” plaatsvindt in verband met een wijziging van de rentestand. Deze systematiek doet zich meestal voor bij spaarhypotheken.
1.2 Blijft het overgangsregime behouden bij verhogingen op grond van “normale en gebruikelijke optieclausules”?
Een verhoging van premies (KEW) of inleg (SEW of BEW) na 31 december 2012 leidt niet tot verlies van het overgangsregime als de verhoging voortvloeit uit een bepaling in de overeenkomst zoals die luidde op 31 december 2012. Het moet dan gaan om een normale en gebruikelijke optieclausule. Deze systematiek geldt ook bij eerdere overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Samengevat gaat het bij deze optieclausules om een eenzijdig – zonder dat de verzekeraar of andere aanbieder voorwaarden kan stellen – door de verzekeringnemer of rekeninghouder uit te oefenen recht om premies of inleg te mogen verhogen ten opzichte van de eerder overeengekomen hoogte van premies of inleg. Het recht tot verhoging kan in de overeenkomst begrensd zijn dan wel ongelimiteerd zijn. Als normale en gebruikelijke optieclausule geldt in dit verband ook de situatie waarin de klant de hoogte van de premie of inleg volledig zelf kan bepalen, al dan niet boven een bepaald minimumbedrag. Uiteraard moeten bij de verhogingen de relevante fiscale begrenzingen in aanmerking worden genomen. Zie wat betreft de datum van 31 december 2012 onder punt 9 voor uitzonderingen op de hoofdregel, onder meer op grond van het besluit.
2. Afzonderlijke toets overgangsrecht uitkering bij leven en ten gevolge van overlijden?
Voor kapitaalverzekeringen die bestonden op 14 september 1999 geldt als voorwaarde voor behoud van eerbiedigende werking en voor de bijzondere waardevrijstelling van Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel AN, van de Invoeringswet Wet IB 2001 dat voor de beoordeling of de verzekerde rechten zijn verhoogd, de leven- en de overlijdenscomponent afzonderlijk moeten worden bezien. Voor de beoordeling of met betrekking tot een KEW is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het overgangsrecht, moeten de leven- en de overlijdenscomponent ook in beginsel afzonderlijk worden bezien overeenkomstig de voorgaande overgangsregimes voor kapitaalverzekeringen. Dit houdt in dat het verzekerde kapitaal c.q. de te betalen premies voor de verzekerde uitkering bij leven afzonderlijk van het verzekerde kapitaal c.q. de te betalen premies voor de verzekerde uitkering ten gevolge van overlijden, moeten worden getoetst. Als uitzondering hierop gelden de goedkeuringen die zijn opgenomen in paragraaf 7.5 van het Verzamelbesluit Kapitaalverzekeringen, besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M en in paragraaf 6 van het Compensatiebesluit beleggingsverzekeringen, besluit van 20 december 2011, nr. BLKB2011/1954M. Als die goedkeuringen van toepassing zijn – het gaat hierbij om omzettingen van kapitaalverzekeringen – mag onder voorwaarden worden uitgegaan van de totaalpremie, dat wil zeggen van de premie voor leven en overlijden gezamenlijk. Deze laatste goedkeuring in het Compensatiebesluit zal voor kapitaalverzekeringen in algemene zin ook worden opgenomen in het Verzamelbesluit Kapitaalverzekeringen. Voor het overgangsrecht KEW mag worden uitgegaan van deze goedkeuring.
3. Tijdigheid omzetting kapitaalverzekering in box 3 in een KEW?
Een kapitaalverzekering die slechts als gevolg van het ontbreken in de overeenkomst van de bepaling dat de begunstigde de uitkering zal aanwenden ter aflossing van de eigenwoningschuld geen KEW is, kon tot 1 april 2013 door het plaatsen van deze bepaling worden omgevormd in een KEW (artikel 10bis.2, derde lid, van de Wet IB 2001).Voor de tijdigheid van een verzoek tot de wijziging aan een verzekeraar of tussenpersoon/bemiddelaar geldt hetzelfde als hierna vermeld onder punt 4. In alle gevallen waarin sprake is van een tijdig verzoek, kan de administratieve verwerking van de KEW-clausule na 31 maart 2013 plaatsvinden.
4. Aangaan, verhoging en verlenging tot 1 april 2013
In het besluit is aangegeven dat het nog mogelijk is om vóór 1 april 2013 een KEW, SEW of BEW aan te gaan, te verhogen of te verlengen, mits de belastingplichtige of zijn partner op 31 december 2012 beschikt over een eigen woning en een bestaande eigenwoningschuld. Hierbij mag het gegarandeerde kapitaal niet hoger zijn dan het bedrag van de bestaande eigenwoningschuld op 31 december 2012. Als het gaat om een product zonder gegarandeerd kapitaal, mag het overeengekomen te betalen bedrag (premies of inleg) niet hoger zijn dan het bedrag dat, uitgaande van het voor een dergelijk product gebruikelijke prognoserendement, voldoende is voor het bereiken van een doelvermogen dat niet hoger is dan het bedrag van de op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld. Een verhoging of verlenging op grond van het besluit kan ook plaatsvinden gelijktijdig in één administratief proces met het opnemen van de KEW-clausule als bedoeld in punt 3. Een verzoek tot aangaan, verhoging of verlenging als bedoeld in het besluit is in de eerste plaats tijdig gedaan indien de klant in reactie op een daartoe strekkend aanbod van de verzekeraar of financiële instelling dat aanbod vóór 1 april 2013 heeft aanvaard. Bovendien is een dergelijk verzoek tijdig gedaan aan een verzekeraar, financiële instelling of tussenpersoon/bemiddelaar indien deze van de klant vóór 1 april 2013:
- Een schriftelijk verzoek, al dan niet tot het doen van een offerte, heeft ontvangen (niet relevant is of het verzoek in behandeling is genomen);
- Een mondeling verzoek heeft ontvangen en waarvan de klant vóór 1 april 2013 een schriftelijke ontvangstbevestiging van de aanbieder of tussenpersoon/bemiddelaar heeft ontvangen;
- Een mondeling verzoek heeft ontvangen en waarvan de klant vóór 1 april 2013 een schriftelijke afwijzing door aanbieder of tussenpersoon/bemiddelaar heeft ontvangen.
In alle gevallen waarin sprake is van een tijdig verzoek, kan de administratieve verwerking van het verzoek na 31 maart 2013, maar moet vóór 2014 plaatsvinden.
5. Het begrip “(gedeeltelijk) aflossingsvrije hypotheek”?
Op grond van het besluit is het in alle gevallen mogelijk om vóór 1 april 2013 een KEW, SEW of BEW aan te gaan of te verhogen of de looptijd te verlengen, mits de belastingplichtige of zijn partner beschikt over een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld. Met andere woorden, het aflossingsvrije aspect behoeft niet met zoveel woorden te zijn overeengekomen met de geldgever. Wel moet uiteraard sprake zijn van een situatie waarin op 31 december 2012 niet of onvoldoende is voorzien in toekomstige aflossing van de eigenwoningschuld. Zie verder het antwoord op vraag 4 voor de voorwaarden waaronder het beleid van toepassing is.
6. Aflossingsvrije lening van de partner?
In het besluit is ook bepaald dat de daarin opgenomen goedkeuring ook geldt voor de op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld van de partner van de belastingplichtige.
7. Aflossingsvrije lening en verhogen premies c.q. inleg?
Op grond van het besluit is het ook mogelijk dat de premies of de inleg worden verhoogd. Zie verder het antwoord op vraag 4 tot welke bedragen de verhoging is toegestaan.
8. Verlenging looptijd mogelijk tot 1 april 2013?
Op grond van het besluit geldt dat naast het aangaan of verhogen, ook verlenging van de premiebetalende periode en van de looptijd van de KEW, SEW of BEW mogelijk is. Hierbij gelden eveneens de voorwaarden in het besluit voor de hoogte van het gegarandeerde kapitaal c.q. van de te betalen premies of inleg. Een aandachtpunt bij het verlengen van de looptijd is dat een fictieve uitkering uit een KEW, SEW of BEW wordt aangenomen zodra de looptijd feitelijk langer wordt dan 30 jaar. Hierbij tellen mee jaren looptijd – ook vóór 2001 – van een voorgaande kapitaalverzekering, KEW, SEW of BEW die fiscaal geruisloos is omgezet in de huidige KEW, SEW of BEW.
9. Tijdstip van opneming van verhogingclausules
In punt 1 zijn de toegestane verhogingen van premies en inleg behandeld op grond van contractuele bepalingen (hierna: bepalingen) en normale en gebruikelijke optieclausules (hierna: optieclausules). Voor de toepassing van het overgangsrecht moeten die bepalingen en optieclausules op de volgende tijdstippen onderdeel uitmaken van de overeenkomst om het overgangsrecht niet te verliezen op het (latere) moment dat de bepaling in werking treedt of de optie wordt uitgeoefend:
- Als sprake is van een situatie waarop de in punt 1 beschreven hoofdregel van toepassing is, moeten de bepalingen en optieclausules uiterlijk op 31 december 2012 deel uitmaken van de overeenkomst;
- In de gevallen waarin op grond van het besluit een KEW, SEW en BEW tot 1 april 2013 mag worden aangegaan, verhoogd of verlengd, geldt dat uiterlijk tot die datum daarbij ook bepalingen en optieclausules in de overeenkomst kunnen worden overeengekomen. Overigens geldt hierbij dat de bepalingen en optieclausules niet mogen leiden tot een hoger gegarandeerd kapitaal of doelvermogen dan het bedrag van de eigenwoningschuld op 31 december 2012;
- In de gevallen waarin op grond van andere specifieke bepalingen van het overgangsrecht een KEW, SEW of BEW nog na 31 december 2012 doch vóór 1 januari 2014 kan worden aangegaan, verhoogd of verlengd, geldt het volgende. De bepalingen en optieclausules in de overeenkomst kunnen uiterlijk worden opgenomen tot het voor die gevallen relevante tijdstip van aangaan, verhogen of verlengen. Zie voor deze gevallen artikel 10bis.2, tweede lid, van de Wet IB 2001.
10. Overgangsregeling KEW, SEW of BEW bij tijdelijk huren na 2012
Het overgangsrecht voor de KEW, SEW en BEW wijkt voor degenen die na 2012 tijdelijk een woning huren na verkoop van hun eigen woning, af van het overgangsrecht voor een bestaande eigenwoningschuld. Als na een korte periode van huur weer een woning wordt gekocht, kan de situatie zich voordoen dat met betrekking tot de financiering daarvan wel sprake is van een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld, maar een KEW, SEW of BEW niet meer mogelijk is. Dit verschil is onwenselijk. In de brief van Minister Blok van 4 maart 20131 aan de Tweede Kamer is medegedeeld dat dit verschil vooruitlopend op wetgeving in een beleidsbesluit zal worden weggenomen. Dit is geschied in het besluit van 27 juni 2013, nr. BLKB2013/490M. Daarin is bepaald dat als een KEW, SEW of BEW op enig moment na 2012 niet meer aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet omdat de eigen woning wordt verkocht, maar binnen hetzelfde kalenderjaar of het daaropvolgende kalenderjaar een eigen woning wordt gekocht, de KEW, SEW of BEW weer onder het overgangsrecht komt te vallen. De bij de overgang naar box 3 benutte vrijstelling herleeft weer bij het voortzetten van het product in box 1.
Aangaan een beëindigen van fiscaal partnerschap
1. Vervreemding KEW, SEW en BEW bij aangaan en beëindigen fiscaal partnerschap met ingang van 2013
De fiscale behandeling met ingang van 2013 van de KEW, SEW en BEW (hierna: KEW) in het kader van het aangaan of beëindigen van een fiscaal partnerschap is op zichzelf niet anders dan de fiscale behandeling onder de Wet IB 2001, tekst tot en met 2012. De relevante bepalingen in hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001 zijn in zoverre gelijkluidend aan die van de artikelen 3.116 tot en met 3.119a van de Wet IB 2001, tekst 2012. Dit betekent dat het mogelijk is om in verband met het aangaan of beëindigen van een fiscaal partnerschap een KEW geheel of gedeeltelijk te vervreemden aan de partner zonder dat daardoor sprake is van een schending van voorwaarden van het regime van de KEW die zou leiden tot een fictieve uitkering (artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel c, en 10bis.5, vierde lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001). Het is daarbij niet relevant of al dan niet sprake is van gemeenschap van goederen.
Voorbeeld
Op grond van de wettelijke bepalingen is het mogelijk in de veel voorkomende situatie dat na echtscheiding de ene partner de eigen woning en de bijbehorende eigenwoningschuld "meeneemt", dat die ene partner ook de KEW van de andere partner overneemt. Deze overname van de KEW vindt fiscaal geruisloos plaats. Deze wettelijke systematiek geldt voor alle KEW's die vallen onder het overgangsrecht van hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001. Zie artikel 10bis.2 van de Wet IB 2001, en de goedkeuringen in het besluit van 28 mei 2013, nr. BLKB2013/956M en van 27 juni 2013, nr. BLKB2013/490M die het mogelijk hebben gemaakt dat na 2012 nog nieuwe KEW’s tot stand kunnen komen of dat bestaande KEW's na 2012 nog kunnen worden verhoogd.
2. Gevolgen van de vervreemding; gehele of gedeeltelijke omzetting
Een gehele of gedeeltelijke vervreemding van de KEW in het kader van het aangaan of beëindigen van een fiscaal partnerschap heeft tot gevolg dat ook sprake is van een gehele of gedeeltelijke omzetting als bedoeld in artikel 10bis.8 van de Wet IB 2001. Op grond van deze omzettingsbepaling wordt de nieuwe KEW geacht de voortzetting te zijn van de omgezette KEW. In de eerste plaats blijft hierdoor het overgangsrecht van toepassing op de nieuwe KEW. Ook heeft artikel 10bis.8 van de Wet IB 2001 tot gevolg dat het aantal jaren betaling van premie of inleg van de omgezette KEW meetelt voor de nieuwe KEW. De hoogte van de premie of de inleg van de omgezette KEW blijft voor de nieuwe KEW de maatstaf voor de toepassing van de bandbreedte-eis van de premie of inleg. Bij de gedeeltelijke vervreemding van een KEW brengt dit mee dat de desbetreffende premie of inleg naar evenredig deel voor de nieuwe KEW de maatstaf blijft voor de toekomst.
Voorbeeld
Bij echtscheiding wordt de KEW van de ene partner gesplitst en gaat deze voor de helft over naar de andere partner. Voor ieder van hen gaat de helft van de vóór de splitsing betaalde premies en de helft van de vóór de splitsing relevante bandbreedte (hoogste – laagste van de premies) gelden als maatstaf voor de toekomst. Op beide delen blijft het overgangsrecht van toepassing.
3. Voorwaarden voor behoud overgangsrecht bij vervreemding en omzetting
In de omzettingsbepaling zijn voorwaarden opgenomen voor het behoud van het overgangsrecht voor de KEW. Om het overgangsrecht te behouden mag bij omzetting het gegarandeerde kapitaal of de te betalen premie of inleg bij een product zonder gegarandeerd kapitaal niet worden verhoogd en mag geen verlenging van de looptijd plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn gelijk aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10bis.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 voor het overgangsrecht in het algemeen. Hetgeen daarover is beschreven in hoofdstuk 1 hiervóór, is daarom van overeenkomstige toepassing op artikel 10bis.8 van de Wet IB 2001.
4. Bestaand beleid voor beëindigen van fiscaal partnerschap geldt ook vanaf 2013
De bepalingen over de KEW bij het aangaan en beëindigen van een fiscaal partnerschap met ingang van 2013 zijn gelijkluidend aan de bepalingen van vóór 2013. Dit brengt mee dat het specifieke goedkeurende beleid voor het beëindigen van een fiscaal partnerschap opgenomen in het Verzamelbesluit kapitaalverzekeringen van toepassing blijft (besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M, hierna: het besluit). Het gaat hierbij om de volgende goedkeuringen voor beëindiging van een fiscaal partnerschap:
- Een overschrijding van de bandbreedte-eis als gevolg van wijziging van de verzekerde persoon heeft geen fiscale gevolgen (paragraaf 3.1.6 van het besluit).
- Na verdeling van een KEW over beide ex-partners hebben handelingen met het deel van de ene ex-partner geen gevolgen voor het deel van de andere ex-partner (paragraaf 5.2 van het besluit).
- Een wijziging van de verzekerde persoon leidt niet tot verlies van een vorm van eerbiedigende werking als die wijziging leidt tot een hogere premiebetaling (paragraaf 7.5.4 van het besluit).
Meer informatie: Vragen en antwoorden over besluit BLKB 13 322, KEW, SEW, BEW
Geef een reactie