Een voetnoot in het vastgoedbesluit heeft te eerbiedigen vertrouwen opgewekt dat een terrein met funderingen onder het maaiveld btw-vrijgesteld is te leveren.
Twee echtgenoten dreven vanaf 1998 via een vof een varkensbedrijf. De man bracht conform een overeenkomst van maatschap het gebruik en genot van onroerende zaken waarvan hij de eigendom had in de vof in. Daarbij ging het om percelen cultuurgrond, ondergrond, gebouwen, erf en wegen. Bij deze terbeschikkingstelling opteerden de partijen voor btw-belaste verhuur. In 2006 kocht de man een perceel landbouwgrond. Hij zou deze grond gebruiken als agrarisch bouwblok voor het oprichten van een varkensbedrijf met woningen. De rest van de grond zou hij als landbouwgrond gebruiken. Vanaf het jaar 2007 onderzocht de man de mogelijkheden om de bestemming van de eerder ingebrachte onroerende zaken te wijzigen van varkenshouderij naar woningbouw. In 2011 wijzigde de gemeente het bestemmingsplan, zodat de man vier nieuwe woningen mocht oprichten.
Verkoop van kavels
In 2013 ruimde de man de oude varkensstallen leeg. Vervolgens splitste de man de oorspronkelijke twee kavels tot zeven kavels. Eind april 2015 begonnen de asbestsanering en de sloopwerkzaamheden op de kavels. In februari 2016 gaf de man een bv de opdracht om de riolering aan te leggen. Een andere bv kreeg in juni van dat jaar de opdracht om een toegangsweg naar de percelen aan te leggen. Uiteindelijk verkocht de man de kavels aan derden. Op drie kavels waren nog varkensstallen, mestputten en/of loodsen aanwezig. De man leverde de kavels zonder omzetbelasting te factureren, maar de Belastingdienst vond dat niet juist. Volgens de inspecteur kwalificeerden de kavels namelijk als bouwterrein. Hij legde de man daarom een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Het geschil belandde voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Levering als ondernemer
De rechtbank gaat als eerste na of de man de kavels heeft geleverd als btw-ondernemer. De man heeft de gemeente actief benaderd om een bestemmingswijzigingsplan op te stellen. Bovendien heeft hij zelf de kavels gesplitst, en allerlei voorbereidende werkzaamheden laten verrichten. Daarmee heeft de man gehandeld als een handelaar en economische activiteiten verricht. De rechtbank concludeert dat de man als btw-ondernemer de kavels heeft geleverd.
Bouwterrein
Met de koper van een van de kavels was de man overeen gekomen dat een deel van de sloopwerkzaamheden voor rekening van de koper zouden komen. Voor de rechtbank is de stand van de kavel op moment van levering van belang. Op dat moment bevonden zich op de kavel de funderingen van de loods en stallen en mestputten, allemaal onder het maaiveld. Deze zaken konden volgens de rechtbank niet meer de functie van een gebouw vervullen. Daarmee was dat kavel een bouwterrein. Op een ander kavel bevonden zich vergelijkbare zaken, zodat ook dat kavel een bouwterrein vormde. Maar een kavel waarop nog muren boven het maaiveld stonden, telde niet als een bouwterrein. De levering van dat kavel moet vrijgesteld zijn van btw.
Geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel
De man verwijst naar een voetnoot in het zogeheten Vastgoedbesluit. Deze voetnoot stelt dat bij gedeeltelijke sloop nog een constructie aanwezig is. Bijvoorbeeld (restanten van) muren en/of een fundering. Bovendien meldt het Vastgoedbesluit dat grond waarop zich een gedeeltelijk gesloopt gebouw bevindt, vormt voor de btw-heffing in beginsel nog steeds bebouwde grond is. Volgens de man is bij hem daardoor het vertrouwen opgewekt dat de kavels zonder muren evenmin bouwterrein zijn. De rechtbank is het met hem eens. Dat de man eerder wel voorbelasting heeft afgetrokken, doet daar niets aan af. Wel brengt het geslaagde beroep op het vertrouwensbeginsel dat een herziening van de afgetrokken voorbelasting op zijn plaats is. Daarom vermindert de rechtbank de opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, maar vernietigt deze niet compleet.
Wet: art. 7, eerste lid, 11, eerste lid, onderdeel a, sub 1° en 15, vierde lid Wet OB 1968
Geef een reactie