In beginsel leidt de vervreemding van de aandelen in een dochtermaatschappij, die eerder een onroerende zaak overdroeg aan een kleindochtermaatschappij, tot het alsnog verschuldigd zijn van overdrachtsbelasting. Onder voorwaarden staat de Staatssecretaris van Financiën echter toe dat de vrijstelling niet wordt teruggenomen.
Belastbaar feit
Het belastbare feit voor de overdrachtsbelasting is de verkrijging van onroerende zaken die zijn gelegen in Nederland. De verkrijging van rechten waaraan Nederlandse onroerende zaken zijn onderworpen, is eveneens belast met overdrachtsbelasting. Niet alleen de verkrijging van juridische eigendom is belast met overdrachtsbelasting. Ook de verkrijging van de economische eigendom van vastgoed is een belastbaar feit.
Onroerendezaakrechtspersoon
Bij de verkrijging van de (juridische of economische) eigendom van aandelen, certificaten en lidmaatschapsrechten in een zogeheten onroerendezaakrechtspersoon (OZR) kan heffing van overdrachtsbelasting aan de orde zijn. Dit is het geval als op het moment van verkrijging of op enig moment in het jaar voorafgaand aan die verkrijging:
- de bezittingen van die rechtspersoon voor minimaal 50% bestaan uit binnen- en/of buitenlandse onroerende zaken; en
- de bezittingen van de rechtspersoon voor 30% of meer bestaan uit Nederlandse onroerende zaken bestaan; en
- minstens 70% van de totale onroerende zaken dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken.
Tarief
De overdrachtsbelasting kent een normaal tarief van 6%. Voor woningen geldt een speciaal tarief van 2%.
Vrijstellingen
Voor bepaalde gevallen gelden vrijstellingen. Zo geldt onder voorwaarden een vrijstelling in het geval van een verkrijging:
- van een onroerende zaak die hoogstens twee jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen, tenzij de onroerende zaak al is gebruikt als bedrijfsmiddel en de verkrijger de btw (gedeeltelijk) kan aftrekken;
- van een bouwterrein. Ook hier vervalt de vrijstelling als het bouwterrein al is gebruikt als bedrijfsmiddel en de verkrijger de btw (gedeeltelijk) kan aftrekken;
- als gevolg van een bedrijfsopvolging binnen de familiesfeer;
- bij inbreng in een vennootschap, die geen nv of bv is;
- in het kader van een inbreng bij omzetting van een IB-onderneming in een nv of bv;
- krachtens bepaalde vormen van vereffening of verdeling;
- in het kader van fusie, splitsing en interne reorganisatie van een bedrijf;
- krachtens uitoefening van bepaalde wilsrechten.
Deze opsomming is overigens niet uitputtend.
Reorganisatie binnen concern
Een van de vrijstellingen van overdrachtsbelasting ziet op een verkrijging in het kader van een reorganisatie binnen een concern. Maar deze niet-geheven overdrachtsbelasting kan alsnog verschuldigd zijn als de verkrijgende vennootschap binnen drie jaren na de verkrijging niet langer deel uitmaakt van het concern. De staatssecretaris merkte echter dat strikte wetstoepassing in de praktijk soms leidde tot een onredelijke uitkomst.
Voorbeeld verkoop deel concern
Stel dat een moedermaatschappij alle aandelen houdt in een dochtermaatschappij, die weer alle aandelen in een kleindochtermaatschappij bezit. De moedermaatschappij heeft daardoor zowel een belang in de dochtermaatschappij als (indirect) in de kleindochtermaatschappij. De moedermaatschappij hoeft hierbij niet de top van het concern te zijn. De dochtermaatschappij draagt een onroerende zaak over aan de kleindochtermaatschappij en past de vrijstelling bij interne reorganisatie toe. Binnen drie jaren na de reorganisatie verkoopt de moedermaatschappij haar aandelen in de dochtermaatschappij aan een derde. Strikt genomen zou de overdrachtsbelasting, die nog niet was geheven bij de reorganisatie, alsnog verschuldigd zijn. De moedermaatschappij heeft na de verkoop van de aandelen in de dochtermaatschappij immers geen belang in kleindochtermaatschappij.
Goedkeuring
De staatssecretaris keurt in zijn besluit goed dat de vrijstelling bij interne reorganisatie in stand blijft mits:
- de dochtermaatschappij de onroerende zaak, die zij heeft overgedragen aan de kleindochtermaatschappij, niet binnen een periode van drie jaren vóór de aandelenverkoop door de moedermaatschappij heeft verkregen onder toepassing van de vrijstelling bij interne reorganisatie; en
- de dochter- en de kleindochtermaatschappij gedurende de resterende periode gezamenlijk onderdeel blijven uitmaken van hetzelfde concern. Met ‘de resterende periode’ bedoelt de staatsecretaris het gedeelte van de periode dat op het tijdstip van de verkoop van de aandelen in de dochtermaatschappij nog niet is verstreken.
Wet: artikel 15 WBR 1970
Besluit: artikel 5b UBBR 1971
Meer informatie: Ministerie van Financiën, 10 juli 2013, BLKB/2013/1130M
Geef een reactie