Als de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel (nog) niet zijn te activeren op het moment van een belangenwijziging, moet de HIR vrijvallen. Dit oordeelde Hof Amsterdam.
Bij Hof Amsterdam ging het om de vraag of het uiteindelijke belang in belangrijke mate was gewijzigd voor- of nadat de herinvestering in vervangende onroerende zaken plaatsvond. Het hof leidde uit de wetsgeschiedenis af dat eerst moest worden getoetst of, als op het tijdstip direct voorafgaand aan de belangenwijziging een balans zou worden opgemaakt, de eerder gevormde herinvesteringsreserve (HIR) zou (mogen) worden afgeboekt. Hiervoor was belangrijk vanaf welk tijdstip sprake was van een bedrijfsmiddel dat op de balans is te activeren. Dit was pas mogelijk vanaf het tijdstip waarop de belastingplichtige beschikte over (ten minste) de volledige economische eigendom van dit bedrijfsmiddel. Dit is niet altijd het moment waarop de obligatoire overeenkomst tot aankoop van het bedrijfsmiddel tot stand is gekomen.
Risico bleef bij verkoper
Het Hof besliste in deze zaak dat op het moment van belangenwijziging maar voor één pand de economische eigendom aan de bv was overgedragen. Voor de andere panden was namelijk in de obligatoire koopovereenkomsten uitdrukkelijk bepaald dat de verkochte panden tot het moment van passeren van de overdrachtsakte voor risico van de verkoper bleef. Die akten waren gepasseerd op een later tijdstip dan het tijdstip van de belangenwijziging. Op het moment van de belangenwijziging konden er voor die panden nog geen aanschaffingskosten geactiveerd worden met een daarop aansluitende afboeking van de HIR. Het hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gedeeltelijk gegrond en besliste dat de bv de HIR voor een bedrag van € 8.589.144 tot haar belastbare winst moest rekenen.
Wet: artikel 15e Wet Vpb (tekst 2004), artikel 3.54 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 21 februari 2013 (gepubliceerd 6 maart 2013), LJN: BZ3314
Geef een reactie