Dat de exploitant van een onroerend goed als erfpachter gebonden is aan door de gemeente aan de exploitatie gestelde verplichtingen op maatschappelijke vlak, sluit waardering op bedrijfswaarde niet uit. Zo blijkt uit een arrest van de Hoge Raad.
In 2010 had een exploitant van een gepacht zwembad zich na overleg met de gemeente verbonden, verhuur aan niet-commerciële verenigingen vast te stellen, minimaal open te stellen voor recreatief zwemmen en het zwembad voor de gemeente te reserveren ten behoeve van het ‘schoolzwemmen’. In geschil was de waardering van het zwembad. Hof Amsterdam besliste dat de gemeente het zwembad mocht waarderen op de vervangingswaarde en niet op de bedrijfswaarde, zoals belanghebbende bepleitte. Het hof keek naar de wijze waarop en de voorwaarden waaronder belanghebbende het zwembad feitelijk exploiteerde en concludeerde dat er geen sprake was van een (uitsluitend) in de commerciële sfeer geëxploiteerde onroerende zaak. Belanghebbende ging met succes in cassatie. De Hoge Raad stelde voorop dat belanghebbende als erfpachter gelijk moest worden gesteld met de eigenaar, vanuit wiens positie het al dan niet commerciële karakter van de exploitatie beoordeeld moest worden. Volgens de Hoge Raad werd het zwembad geëxploiteerd met het doel daarmee winst te behalen. Belanghebbende maakte namelijk deel uit van een groep vennootschappen die zich op commerciële basis bezighield met de exploitatie van sportfaciliteiten. Daarnaast had belanghebbende tot doel met de in haar statuten omschreven activiteiten winst te genereren en aan haar aandeelhouders te doen toekomen. Het was de gemeente die maatschappelijke belangen nastreefde en niet belanghebbende. Tussen belanghebbende en de gemeente bestond geen andere dan een commerciële relatie.
Wet: artikel 17, derde lid, Wet WOZ 1994
Meer informatie: Hoge Raad, 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:443
Geef een reactie