Tegenwoordig bevat vrijwel iedere akte van huwelijkse voorwaarden een verplichting tot periodieke verrekening. Toch komt het in de praktijk vaak voor dat afrekening pas plaatsvindt aan het einde van de rit. Dit kan echter tot discussies leiden tussen de ex-echtgenoten, maar soms ook met de fiscus.
Zo ook in een zaak voor de Hoge Raad. Het ging om een vrouw die samen met haar vader en twee zussen een snackbar exploiteerde, en haar man die zich bezighield met exploitatie en onderhoud van onroerend goed. Deze twee waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden, maar ze hadden nooit uitvoering gegeven aan de verplichting tot jaarlijkse afrekening. Toen hun huwelijk strandde, besloten zij over en weer de vermogensrechtelijke afwikkeling daarvan te vorderen zoals bepaald in de huwelijkse voorwaarden. Het was echter niet duidelijk hoe de in de onderneming van de man gebruikte goederen en de belastinglatentie moesten worden gewaardeerd.
Waardering belastinglatentie
De Hoge Raad gaf aan dat het antwoord op deze vraag afhangt van de omstandigheden van het geval. Daarbij mag de rechter acht slaan op de omstandigheid dat de onderneming wordt voortgezet na de peildatum die is bepaald voor de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk en op wat de partijen naar voren brengen. De vrouw en de man waren het met elkaar eens dat de man op de peildatum niet het voornemen had zijn onderneming te beëindigen. Volgens de Hoge Raad was het hof terecht uitgegaan van een waardering gebaseerd op de huurwaarde van de panden, vermenigvuldigd met een bepaalde factor. Maar de keuze van het hof om de belastingschulden tegen een nominale percentage van 52 in aanmerking te nemen was volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. De echtgenoten hadden weliswaar met inachtneming van een bepaalde datum met elkaar afgerekend. Maar dat wilde niet zeggen dat toekomstige belastingschulden met betrekking tot te verrekenen vermogensbestanddelen moesten worden gewaardeerd alsof op die datum een betalingsverplichting was ontstaan. De onderneming van de man werd immers voortgezet. Het echtpaar werd op dit punt dan ook in het gelijk gesteld.
Meer informatie: Hoge Raad, 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3462
Geef een reactie