Onvoorwaardelijk geworden rechten op levering van aandelen behoorden bij de loonbestanddelen die meetelden voor de beoordeling of sprake was van een bovenmatige vertrekvergoeding. Dit oordeelde Rechtbank Arnhem.
Pseudo-eindheffing over bovenmatig deel
Sinds 1 januari 2009 betalen werkgevers 30% belasting over het excessieve deel van vertrekvergoedingen voor werknemers die op of na 1 januari 2009 bij hen uit dienst gaan. Een werkgever betaalt deze zogenoemde pseudo-eindheffing alleen als het toetsloon meer is dan € 531.000 (2012) en voor zover de vertrekvergoeding hoger is dan het toetsloon. Het gaat om een pseudo-eindheffing omdat de heffing niet in de plaats komt van de reguliere loonheffing bij de werknemer, maar wordt geheven naast de loonheffing bij de betrokken werknemer. De totale loonbelasting over het bovenmatige deel van de ontslagvergoeding bedraagt dan 82%.
Hoogte van de vertrekvergoeding
De berekening van de hoogte van de vertrekvergoeding, is bepaald in artikel 32bb, lid 4 Wet LB 1964. Dit is de som van het positieve verschil tussen A en het vergelijkingsloon en het positieve verschil tussen B en het vergelijkingsloon. Hierbij is A het loon dat de werknemer geniet in het jaar van vertrek (t). B is het loon dat de werknemer genoot in het jaar voor zijn vertrek (t-1). Het vergelijkingsloon is in beginsel het toetsloon van de werknemer.
Moeizame discussie voorkomen
Rechtbank Arnhem besliste dat uit de wetgeschiedenis van artikel 32bb Wet LB kon worden afgeleid dat de wetgever bewust had gekozen voor een kwantitatieve benadering van de vertrekvergoeding. De wetgever wilde moeizame discussies voorkomen over de vraag of een vergoeding in verband staat met het vertrek van een werknemer. Ook wilde de wetgever voorkomen dat de regeling zou worden ontgaan door beloningen die met het aanstaande vertrek samenhangen in een eerder jaar toe te kennen. Om deze redenen hanteert de wetgever als uitgangspunt het totaal van het in het jaar van ontslag (t) en het daaraan voorafgaande jaar genoten fiscale loon. De door de wetgever gegeven redenen vormden volgens de rechtbank daarvoor voldoende rechtvaardiging.
Aandelenrecht
In dit geval ging het concreet om een voorwaardelijk recht op levering van aandelen dat aan een werknemer was toegekend. In het jaar vóór zijn vertrek (t-1) werd aan de voorwaarden voldaan en accepteerde de werknemer de aandelen. In het jaar van de beëindiging van de dienstbetrekking (t) ontving de werknemer naast zijn reguliere beloning een extra beloning in de vorm van een stamrecht. Rechtbank Arnhem besliste dat voor de beoordeling of sprake was van een bovenmatige vertrekvergoeding, het voordeel dat de werknemer had genoten uit de verkrijging van aandelen ook tot zijn loon in t-1 behoorde.
Wet: artikel 32bb Wet LB 1964
Meer informatie: Rechtbank Arnhem, 9 februari 2012, LJN: BV3134
Geef een reactie