Op het moment dat een bv failliet is, hoeft de bestuurder geen melding te maken van betalingsonmacht. Het is aan de ontvanger om aannemelijk te maken op welk tijdstip de situatie van betalingsonmacht is ontstaan: vóór of na het faillissement.
Als de ontvanger er niet in slaagt om aannemelijk te maken op welk tijdstip bij een bv een situatie van betalingsonmacht is ontstaan, blijft hierover onzekerheid bestaan. De bewijslast over het bestaan van betalingsonmacht rust op de ontvanger. Daarom moet onzekerheid over het tijdstip van het ontstaan van betalingsonmacht volgens Hof Arnhem voor rekening van de ontvanger komen. Het is in zo’n situatie immers niet uit te sluiten dat de betalingsonmacht pas is ontstaan binnen twee weken vóór, of zelfs na de datum van het faillissement. Als dat inderdaad het geval is, kan de bestuurder de melding betalingsonmacht achterwege laten. De bestuurder in deze zaak was volgens de rechter onterecht aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslag loonheffing die de bv niet had betaald.
Wet: artikel 36 Invorderingswet
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem, 27 maart 2012, LJN: BW1068
Geef een reactie