Het voornemen om een vervangende investering te doen in een andere onderneming is onvoldoende om te concluderen dat de door de agrariër eerder gedreven onderneming wordt voortgezet. Het hof staat vorming van een herinvesteringsreserve niet toe.
Aanvankelijk dreef een agrariër samen met zijn vader een akkerbouwbedrijf in maatschapsverband. Later heeft de agrariër dit akkerbouwbedrijf als eenmanszaak voortgezet. De agrariër raakte aan lager wal en belandde in detentie. Uitoefening van het akkerbouwbedrijf werd daardoor haast onmogelijk. Daarom gaf de agrariër opdracht aan een makelaar zijn bedrijf te koop te zetten. De agrariër verkocht zijn bedrijf aan zijn buurman en de machines aan een machinefabriek.
Duurzame organisatie
In geschil bij Hof Arnhem-Leeuwarden is de vorming van een herinvesteringsreserve (HIR). Het hof stelt vast dat na verkoop van de bedrijfsmiddelen, slechts enkele onbelangrijke vermogensbestanddelen resteren. De kans dat de boer de bedrijfsmiddelen weer terug zou krijgen is nihil. Desalniettemin stelt de boer zich op het standpunt dat de onderneming is verplaatst. Hij beroept zich daarbij op de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BY8832. Deze uitspraak ging over de tijdelijke stillegging van de werkzaamheden door een advocaat. Het hof geeft aan dat in tegenstelling tot een advocaat, voor agrarische werkzaamheden voor het drijven van een onderneming, sprake moet zijn van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. Met die duurzame organisatie moet men beogen door deelname aan het maatschappelijk productieproces opbrengst te verkrijgen. De identiteit van een onderneming wordt in onderhavig geval niet uitsluitend bepaald door de kennis en kunde van de agrariër. Bovendien heeft de boer niets concreets gesteld over de factoren die de identiteit van de onderneming zouden bepalen en de identiteit van de onderneming na een eventuele vervangende investering. Het hof concludeert voorts dat sprake is van een staking van de onderneming vanwege het gebrek aan voor de bedrijfsuitoefening wezenlijke vermogensbestanddelen. Voortzetting van een akkerbouwbedrijf binnen redelijke termijn acht het hof ook overigens onaannemelijk, gezien de omstandigheden van het geval.
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 december 2018 (gepubliceerd op 21 december 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:10980
Geef een reactie