Volgens Advocaat-Generaal Wattel heeft een woningbouwcorporatie voldoende belang bij het herzien van haar standpunt, als de woningbouwcorporatie daardoor eerder duidelijkheid krijgt over verplichtingen.
Een woningbouwcorporatie zag na de indiening van haar aangifte 2010 in dat het voor haar fiscaal gunstiger was om – anders dan zij in haar aangifte had gedaan – haar huurwoningen niet in 2010 af te waarderen en de dan resulterende winst op te nemen in een herbestedingsreserve ex art. 12 Wet Vpb. Zij maakte daarom bezwaar tegen de aanslag 2010 en de verliesvaststellingsbeschikking 2010. De woningbouwcorporatie verwachtte dat een in 2010 te nemen afwaarderingsverlies mogelijk niet volledig verrekend zou kunnen worden als gevolg van de wettelijk beperkte voorwaartse verliesverrekening.
Standpunt A-G
A-G Wattel constateert dat de ABRvS en de CRvB de mogelijkheid voor standpuntherziening ruimer uitlegden dan de Belastingkamer van de Hoge Raad tot nu toe deed. De A-G pleit voor rechtseenheid. Anders dan de staatssecretaris, vindt de A-G dat wat de belanghebbende met haar bezwaren wil bereiken, voor haar ook voldoende ‘feitelijke betekenis’ kan hebben voor ontvankelijkheid in de zin van de ontvankelijkheidsrechtspraak van de ABRvS en de CRvB. Zij weet immers – veel eerder – waar zij aan toe is met betrekking tot de door haar gewenste vorming van en dotatie aan een herbestedingsreserve en zij verkleint toekomstige verliesverdampingsrisico’s.
Wet: artikel 20b lid 3 Wet Vpb
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 20 juli 2016 (gepubliceerd 2 september 2016), ECLI:NL:PHR:2016:855
Geef een reactie