Wie de economische eigendom van een onroerende zaak vervreemdt en later weer verkrijgt, kan de verschuldigde overdrachtsbelasting dankzij een goedkeuring beperken. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze goedkeuring niet geldt als de verkrijger nooit de economische eigendom heeft gehad.
In de praktijk komt het voor dat een volle eigenaar van een onroerende zaak de economische eigendom van deze zaak verkoopt en na verloop van tijd weer verkrijgt. Strikt genomen zou de juridische eigenaar overdrachtsbelasting moeten betalen over de waarde van de economische eigendom op het moment van de ‘herverkrijging’. De staatssecretaris van Financiën heeft echter in een besluit goedgekeurd dat in zo’n situatie de juridische eigenaar alleen overdrachtsbelasting moet betalen over het verschil tussen de waarde van de economische eigendom op het moment van herverkrijging en de waarde waarover hij overdrachtsbelasting verschuldigd was bij de verkrijging van de juridische eigendom. Voor deze goedkeuring is het van belang te beseffen dat iemand alleen de economische eigendom kan terugkrijgen als hij deze in eerste instantie al had.
Erfpachtrechten
In een zaak voor de Hoge Raad had een bv erfpachtrechten gevestigd op onroerende zaken (gronden met gebouwen) ten gunste van een dochtermaatschappij. Vervolgens was de economische gerechtigdheid van de erfpachtrechten ingebracht in een cv, waarin onder andere de bv en haar dochtermaatschappij deelnamen. Toen de bv enkele jaren later van een andere commanditaire vennoot commanditaire participaties overnam, vormde dit een verkrijging van economische eigendom van vastgoed. De bv wilde de goedkeuring van het besluit toepassen, maar de Hoge Raad stond dit niet toe omdat de erfpachtrechten waren gevestigd ten gunste van de dochtermaatschappij. De bv was niet juridisch gerechtigd tot de erfpachtrechten zodat geen sprake was van het terugkrijgen van die rechten.
Wet: artikel 2, tweede lid en artikel 9, vierde lid WBR 1970
Besluit: onderdeel 10 van het besluit van 19 februari 2007, nr. CPP2006/878M
Meer informatie: Hoge Raad, 13 juli 2012, LJN: BV9652
Geef een reactie