Onder het Nederlandse recht van overgang werden verkregen onroerende zaken zwaarder belast als erflater bij overlijden niet in Nederland woonde. Het onthouden van de partnervrijstelling voor deze heffing is in strijd met het vrij verkeer van kapitaal.
Dit oordeelde Rechtbank Zeeland – West-Brabant in een zaak waarin een dame van haar echtgenoot in Nederland gelegen onroerend goed erfde in 2008. Erflater had de Nederlandse nationaliteit maar woonde op het moment van overlijden in Duitsland. Voorafgaand aan zijn overlijden woonde hij al 10 jaar niet meer in Nederland. Over de verkrijging van de erfgename heeft de Nederlandse fiscus recht van overgang geheven, zonder toepassing van de partnervrijstelling. Naar de mening van de verkrijger was dit in strijd met het recht van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde in dit geval geen verschil te zien met de zaak Welte. Hierin stond het onthouden van de Duitse echtgenotenvrijstelling voor de heffing van het recht van overgang ter discussie. Volgens de rechter was het verschil tussen het Nederlandse en Duitse stelsel niet van zodanige aard dat het oordeel over het Nederlandse stelsel anders moet uitvallen.
Wet: artikel 1, lid 1 onder 2 en artikel 32, lid 1, sub 4 onder a Successiewet (tekst 2008)
Europees Hof van Justitie, 17 oktober 2013, C-181/12 (zaak Welte)
Meer informatie: Rechtbank Zeeland- West-Brabant, 4 december 2013 (gepubliceerd op 3 januari 2014), ECLI:NL:RBZWB:2013:8767
Geef een reactie