Een belastingdienst van een lidstaat van de Europese Unie mag de aanvraag van een btw-identificatienummer afwijzen. Het Hof van Justitie vindt dat de fiscus in dat geval wel een geldige reden moet hebben. Bijvoorbeeld als de inspecteur een gerechtvaardigd vermoeden heeft dat de aanvrager het toegekende nummer zal gebruiken voor fraude.
Deze uitspraak was het antwoord op prejudiciële vragen naar aanleiding van een geschil tussen de belanghebbende en de Letse belastingdienst (hierna VID). De belanghebbende was een Letse vennootschap die diensten in de bouw wilde uitoefenen. Toen de vennootschap een btw-identificatienummer aanvroeg, wees de VID dit verzoek af. De vennootschap zou namelijk vanwege het ontbreken van bedrijfsmiddelen en activiteiten niet beschikken over de materiële, technische en financiële bekwaamheid om de desbetreffende diensten uit te oefenen. Bovendien had de vennootschap in het verleden voor andere economische activiteiten individuele nummers aangevraagd. De aandeelhouder van de vennootschap had deze nummers kort na de toekenning overgedragen aan andere personen. Dit was echter niet in strijd met de Letse btw-wet. Het Hof oordeelde dat de redenen van de VID op zichzelf onvoldoende waren om de toekenning van een btw-identificatienummer te weigeren. Een belastingdienst moet in zo’n geval aan de hand van objectieve gegevens aantonen dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de aanvrager het toegekende btw-identificatienummer zal misbruiken voor fraude.
Wet: artikel 2a, eerste lid, onderdeel g OB 1968
Richtlijn: artikel 214 Richtlijn 2006/112/EG
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU, 14 maart 2013, C-527/11
Geef een reactie