Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat het bieden van parkeergelegenheid in de buurt van een attractiepark onder omstandigheden wel ondergeschikt kan zijn aan het parkbezoek. In dat geval geldt het lage btw-tarief.
De Hoge Raad ziet parkeren bij een attractiepark, nationaal park of iets dergelijks alleen bij uitzondering als een ondergeschikte dienst. Zie bijvoorbeeld: ‘Hoge Raad bestempelt parkeren weer als zelfstandige dienst’. Hof Den Bosch kwam onlangs tot het oordeel dat het bieden van parkeergelegenheid tegen betaling bij een attractiepark geen doel op zich was. Het hof redeneert daarbij als volgt. De openingstijden van de parkeerplaats zijn afgestemd op die van het park. Op alle toegangswegen langs het park geldt een parkeerverbod. De dichtstbijzijnde parkeerplaats ligt zo’n twee kilometer van het attractiepark af. Wie met de auto het park bezoekt, zal dus de parkeerplaats van het park moeten gebruiken. Bovendien zijn er geen andere attracties of activiteiten in de buurt van het park die het voor niet-bezoekers aantrekkelijk maakt om daar te parkeren. Ten slotte komt ongeveer 80% van de parkbezoekers met de auto, omdat het openbaar vervoer geen grote aantallen bezoekers kan verwerken. Het hof ziet daarom parkeren in het desbetreffende geval als een middel om optimaal gebruik te kunnen maken van het parkbezoek. Het aanbieden van parkeergelegenheid vormt hier een bijkomende prestatie. De vergoeding voor deze prestatie moet daarom vallen onder het verlaagde btw-tarief van de hoofdprestatie.
Wet: art. 9 en tabel I, onderdeel b, punt 14 sub g Wet OB 1968
Meer informatie: Hof ’s-Hertogenbosch 25 april 2019 (gepubliceerd 3 juli 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:1581
Geef een reactie