Als tussen de verkoop en levering van landbouwgrond een lange periode zit, moet voor de landbouwvrijstelling worden uitgegaan van de WEVAB op het moment van verkoop. Dit oordeelde Hof Den Haag onlangs in een zaak over de verkoop van tuinbouwgrond.
De landbouwvrijstelling houdt – kort gezegd – in dat agrarische ondernemers geen belasting hoeven te betalen over de waardevermeerdering van grond die ze in een landbouwbedrijf gebruiken. Dit geldt voor zover die vermeerdering het gevolg is van de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB). In de zaak bij Hof Den Haag ging het om het bepalen van de winst die was gerealiseerd bij verkoop van tuinbouwgrond. Er lag een lange tijd tussen het aangaan van de koopovereenkomst in 2004 en de levering van de grond in 2008. In de tussentijd was de WEVAB bijna verdubbeld. Hof Den Haag oordeelde dat voor het bepalen van de landbouwvrijstelling moest worden uitgegaan van de WEVAB op het moment van aangaan van de koopovereenkomst. De koopovereenkomst bevatte geen opschortende voorwaarde en volgens het hof hadden de partijen ook niet intentie de bestaande koopovereenkomst te ontbinden en te vervangen door een andere. De dwaling waarop de koper op enig moment een beroep deed leidde tot een aanvullende overeenkomst waarbij de koopprijs werd verminderd, en niet tot wijziging of ontbinding van de koopovereenkomst.
Wet: artikel 3.12, lid 1 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof 14 april 2015 (gepubliceerd op 19 mei 2015), ECLI:NL:GHDHA:2015:1061
Geef een reactie