De Hoge Raad oordeelt dat winst die wordt genoten uit medegerechtigdheid tot ondernemingsvermogen niet tot de grondslag van de arbeidskorting behoort.
De arbeidskorting geldt als er ‘met tegenwoordige arbeid’ winst uit een of meerdere ondernemingen wordt genoten. De Hoge Raad geeft hierbij het volgende aan over de grondslag van de arbeidskorting. Bij de vaststelling van de arbeidskortingsgrondslag wordt geen rekening gehouden met winst uit onderneming die voorkomt uit arbeid die in een ander kalenderjaar is verricht. In 2009 kon de belanghebbende dan ook niet de winst uit de film-cv waarin hij in voorgaande jaren had deelgenomen meenemen bij de berekening van de hoogte van zijn arbeidskorting.
Maar ook de winst die hij in 2009 had genoten uit zijn deelneming in een fonds voor gemene rekening telde niet mee voor de arbeidskortingsgrondslag. Het hof had eerder beslist dat de werkzaamheden die de man hierbij had verricht niet uitgingen boven wat paste bij normaal vermogensbeheer. Volgens de Hoge Raad was daarom geen sprake van winst uit onderneming in de zin van artikel 3.2 Wet IB. Deze winst genoot hij – anders dan als ondernemer of aandeelhouder – als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming (artikel 3.3 Wet IB). En deze kon niet worden aangemerkt als ‘met tegenwoordige arbeid behaalde winst’. Ook deze winst uit medegerechtigdheid kon hij dus niet meenemen bij de berekening van de hoogte van zijn arbeidskorting.
Wet: artikel 3.3, lid 1 letter a, artikel 8.1, lid 1 letter e, artikel 8.11 Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2660
Geef een reactie