De inspanningen die geleverd worden om een appartementencomplex te ontwikkelen gaan normaal vermogensbeheer te buiten. De beloning die hiervoor ontvangen wordt, kan niet aangemerkt worden als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dit bleek uit een uitspraak van Rechtbank Leeuwarden.
In 2003 had een makelaar plannen opgevat om een appartementencomplex met twee winkels te ontwikkelen op de plaats waar hij al een verhuurde onroerende zaak bezat. In de jaren daarna had de man besprekingen gevoerd met de gemeente, een architect opdracht gegeven, een sloop- en bouwvergunning aangevraagd en overleg gevoerd met de bank omtrent financiering. In 2006 trad de makelaar uit het project terug en droeg hij het project over aan een projectontwikkelingbureau. Als beloning voor zijn activiteiten werd de makelaar eigenaar van een winkelpand en een penthouse in het nieuwe appartementencomplex. De overige appartementen verkocht de man in dienst van het projectontwikkelingbureau. De man was vervolgens van mening dat de onroerende zaak zowel voor als na de nieuwbouw tot zijn belastbaar inkomen uit sparen en beleggen behoorde. De inspecteur meende echter dat het behaalde voordeel kwalificeerde als resultaat uit overige werkzaamheden.
Resultaat uit overige werkzaamheden
Om dit geschil te beslechten had Rechtbank Leeuwarden getoetst of het verkregen voordeel onder inkomen kon worden geschaard. Er worden drie voorwaarden gesteld aan een bron van inkomen: deelname aan het economisch verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. Volgens de rechtbank waren de werkzaamheden die de man in het project had verricht onmiskenbaar gericht op het behalen van een groter voordeel dan bij normaal actief vermogensbeheer was te verwachten. Vooral het verkopen van de appartementen voor het projectontwikkelingbureau was hierbij van belang. Gezien de verrichte arbeid, achtte de rechtbank het aannemelijk dat de makelaar voordeel had beoogd. Dit voordeel was volgens de rechtbank ook te verwachten, omdat de man kennis en kunde had als makelaar en zowel het projectontwikkelingbureau als de bank zich welwillend op hadden gesteld. De rechtbank oordeelde dan ook dat er sprake was van een bron van inkomsten. Aangezien het in deze zaak volgens de rechtbank ging om een eenmalig project, was er geen sprake van een onderneming. De rechtbank oordeelde dan ook dat het voordeel aangemerkt moest worden als resultaat uit overige werkzaamheden en verklaarde het beroep van de makelaar ongegrond.
Wet: IB Wet 2001, artikel 3.90
Meer informatie: Rechtbank Leeuwarden 16 augustus 2012, LJN: BX7631
Geef een reactie