Bij het vaststellen van een WOZ-waarde is een gemeente ervan uitgegaan dat een woning die kleiner was dan de referentiewoning toch niet veel minder waard was. De gemeente wees daarbij op de wet van de remmende meeropbrengsten. Rechtbank Noord-Nederland betwijfelt of dit fenomeen zich al vanaf de eerste vierkante meters voordoet.
Een vrouw was in bezwaar gegaan tegen de WOZ-beschikking met betrekking tot haar schipperswoning. De heffingsambtenaar had voor zijn berekening gekeken naar de waarden van drie referentiewoningen. Het referentiepand dat het meest overeenkwam met de schipperswoning had echter een grotere berging en een groter woonoppervlak. De schipperswoning had namelijk een woonoppervlak van 85 m2, terwijl de referentiepand een woonoppervlak van 94 m2 had. De gemeente stelde echter dat zij gemiddeld 5,16% meer waarde mag toekennen aan het woonoppervlak van de schipperswoning. Zij motiveert dit door te wijzen op de afnemende meeropbrengsten. Volgens deze wet levert extra oppervlakte een afnemende meeropbrengst op. Maar de vrouw stelt dat deze wet pas effect heeft vanaf een bepaald minimaal optimum. Bij relatief kleine stadswoningen doet zich dit verschijnsel nog niet voor, zo meent zij. De rechtbank sluit de juistheid van deze redenering niet uit. De rechtbank oordeelt uiteindelijk dat beide partijen hun bepleite waarde onvoldoende hebben gemotiveerd. Daarom stelt de rechtbank zelf de WOZ-waarde vast.
Wet: art. 17 en 18 Wet WOZ
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 23 januari 2019 (gepubliceerd 14 februari 2019), ECLI:NL:RBNNE:2019:261
Geef een reactie