Volgens Advocaat-Generaal Wattel leidt de Wet verhuurderheffing tot het willekeurig ontstaan of niet-ontstaan van belastingplicht en mogelijk ook tot leeftijdsdiscriminatie.
Een man had samen met twee anderen de onverdeelde eigendom van twintig gereguleerde huurwoningen in de zin van de Wet verhuurderheffing. De man werd aangeslagen voor de verschuldigde verhuurdersheffing. Hij was het hier niet mee eens en startte een beroepsprocedure.
A-G Wattel heeft conclusie genomen. Hij is van oordeel dat de Wet verhuurderheffing willekeurig uitvalt. Of iemand belastingplichtig is voor de verhuurderheffing is onder meer afhankelijk van het adresseringsbeleid van de gemeente. Die leggen de aanslag op aan de oudste genothebbende. Dit neigt naar leeftijdsdiscriminatie. Bovendien is voor de verhuurderheffing slechts één medegerechtigde belastingplichtig en belastingschuldig. Verder bevat de wet geen wettelijke regresregeling. De heffingsgrondslag gaat ook nog eens voorbij aan de werkelijke eigendomsverhoudingen. Dit alles leidt tot het willekeurig ontstaan of niet-ontstaan van belastingplicht. Net als in de door de mr.dr. C.G. Dijkstra in Tax Talks besproken conclusie adviseert de A-G de Hoge Raad ook het cassatieberoep van de man gegrond te verklaren.
Wet: artikel 3 Wet verhuurderheffing (geldig van 1 januari t/m 31 december 2013)
artikel 4 Wet verhuurderheffing (geldig van 1 januari t/m 31 december 2013)
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 28 december 2016 (gepubliceerd op 27 januari 2017), ECLI:NL:PHR:2016:1426
Geef een reactie