De persoon met wie een eigenwoningbezitter in het verleden een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd kan kwalificeren als een derde in de zin van de uitzendregeling voor de eigen woning. In dat geval is de toepassing van deze regeling niet mogelijk.
Vanaf 1997 woonden een man en een vrouw samen in de koopwoning van de man. Zij waren niet getrouwd en waren geen geregistreerd partners van elkaar. Wel hadden zij in 2003 een samenlevingsovereenkomst gesloten. In de jaren 2002 tot en met 2008 was niet geopteerd voor fiscaal partnerschap. Voor zijn vertrek naar Duitsland in 2008 had de woning de man meer dan een jaar als eigen woning ter beschikking gestaan. In geschil was of de woning in het jaar 2010 op grond van de uitzendregeling kwalificeerde als een eigen woning. De rechtbank vond dat de man geloofwaardig had verklaard dat hij steeds de intentie heeft gehad om na pensionering naar de woning in Nederland terug te keren. Hij voldeed dus aan de voorwaarde dat de woning de belastingplichtige niet anders dan tijdelijk ter beschikking als hoofdverblijf staat. De volgende vraag was of de woning niet aan derden ter beschikking werd gesteld. Tot die derden moeten worden gerekend al diegenen die niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoren. Met deze voorwaarde is bedoeld dat de woning niet wordt verhuurd en dat ook niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Nu de man na zijn vertrek naar Duitsland in 2008 niet langer een gezamenlijke huishouding in dezelfde woning met de vrouw voerde, was zij in 2010 aan te merken als een derde. Bovendien stond de woning haar dat jaar ook ter beschikking. Geen eigen woning dus. De inspecteur had de woning terecht gerekend tot de bezittingen in box 3.
Wet: artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 21 juni 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3209
Jolanda says
Zou de uitspraak hetzelfde zijn geweest als de man in kwestie was getrouwd met de vrouw in gemeenschap van goederen en zij dus mede eigenaar zou zijn? Wat is uw idee daarover?