Onlangs heeft staatssecretaris Wiebes de nadere memorie van antwoord gestuurd aan de Eerste Kamer. Een aantal senatoren heeft moeite met de in het wetsvoorstel opgenomen materiële terugwerkende kracht. In deze memorie geeft de staatssecretaris toelichting op de reikwijdte van de terugwerkende kracht.
Het wetsvoorstel voorziet in formele terugwerkende kracht tot en met de dag van het arrest (14 juni 2013). Deze terugwerkende kracht is dezelfde dag aangekondigd in een verschenen persbericht. De regeling is daarom met onmiddellijke werking van toepassing op realisaties die zich vanaf 14 juni 2013 voordoen. Deze regeling is dus niet van toepassing als de vervreemding plaatsvond vóór 14 juni 2013 en ter zake van dit belang in het verleden een sfeerovergang heeft plaatsgevonden door wetswijziging. In deze situaties blijft het arrest van de Hoge Raad van toepassing.
Periode waarop voordeel betrekking heeft
Als een realisatie zich op of na 14 juni 2013 voordoet of heeft voorgedaan, moet het voordeel wel worden gecompartimenteerd indien zich ter zake van dit belang door wetswijziging een sfeerovergang heeft voorgedaan. Ook al brengt dit met zich mee dat sfeerovergangen en dividenden van vóór 14 juni een rol kunnen spelen bij de belastingheffing (materiële terugwerkende kracht). Wiebes geeft aan dat hij uitdrukkelijk niet gekozen heeft voor een eerbiedigende werking waarmee sfeerovergangen van vóór het arrest buiten het bereik van het wetsvoorstel vallen. Hiermee lopen ondernemingen het risico dat sfeerovergangen en dividenden van vóór 14 juni kunnen worden meegenomen in de belastingheffing. De staatssecretaris geeft aan dat met compartimentering meer wordt aangesloten bij het regime dat gold in de periode waarop het voordeel betrekking heeft. De staatssecretaris is niet bereid om toe te zeggen dat de materiële terugwerkende kracht slechts ziet op de periode vanaf de inwerkingtreding van de Wet werken aan winst (januari 2007). Bij hem zijn namelijk geen gevallen bekend waar dit eventueel nadelig zou kunnen uitpakken.
Meer informatie: Eerste Kamer, 5 maart 2015, Nadere memorie van antwoord
Geef een reactie