Het besluit over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen wijzigt door een arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2021.
In zijn arrest van 26 maart 2021 beslist de Hoge Raad dat een belanghebbende die zijn motorrijtuig heeft aangeboden bij de RDW aangifte mag doen voor de voldoening van bpm, ook als sprake is van essentiële gebreken. De staatssecretaris keurt vooruitlopend op een aanpassing van de wet goed dat in deze situatie bij het doen van aangifte de vermindering mag worden vastgesteld op basis van de wettelijke tabel of met gebruikmaking van de koerslijst.
Naheffing
Als belanghebbende voor een motorrijtuig met een essentieel gebrek de aangifte bpm indient met een taxatierapport, dan kan de inspecteur naheffen op basis van de wettelijke tabel. Hierbij wordt belanghebbende de mogelijkheid geboden zelf een koerslijst te overleggen. De inspecteur stelt een termijn waarbinnen belanghebbende de koerslijstuitdraai kan overleggen.
Essentiële gebreken
Er is in ieder geval sprake van een motorrijtuig met een essentieel gebrek, als de RDW – bij het onderzoek naar de inschrijving – tot het oordeel komt dat het motorrijtuig een ‘verbod voor het rijden op de weg’ wordt of zal worden opgelegd. Als de belasting is verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg, dan is in ieder geval sprake van een motorrijtuig met een essentieel gebrek als de RDW op basis van de aanwezige gebreken een verbod voor rijden op de weg zou opleggen als het motorrijtuig in het kentekenregister zou worden ingeschreven.
Periode tussen datum arrest Hoge Raad en publicatie besluit
Voor aangiften met taxatierapport voor motorrijtuigen met essentiële gebreken die zijn ingediend tussen 26 maart 2021 en de dag voorafgaand aan de plaatsing van dit besluit in de Staatscourant, zal de inspecteur ter zake van de gehanteerde afschrijvingsmethodiek niet terugkomen op de door belastingplichtige gemaakte keuze hierin.
Tijdstip vaststelling heffingsgrondslagen
In zijn arrest van 26 maart 2021 beslist de Hoge Raad dat de belastingplichtige op het tijdstip van voldoen van de bpm het bedrag van de verschuldigde bpm moet hebben bepaald aan de hand van de heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop het door hem voorgenomen belastbare feit zal plaatsvinden, dat wil zeggen naar de verwachte staat waarin het motorrijtuig verkeert op het tijdstip van afronding van de registratie (de tenaamstelling in het kentekenregister), dan wel van de aanvang van het gebruik van de weg. In de praktijk komt het voor dat een schadeauto waarvoor de bpm op aangifte is betaald, wordt hersteld nog voordat de tenaamstelling plaatsvindt. In het Belastingplan 2021 is opgenomen dat het belastbaar feit voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) wordt vastgesteld op de inschrijvingsdatum van het motorrijtuig in het kentekenregister. Deze wijziging zal naar verwachting met ingang van 1 januari 2022 in werking treden. Met het oog op deze voorgenomen wijziging vindt de staatssecretaris het onwenselijk om voor een korte periode, een jarenlange praktijk van het doen van aangifte bpm en repareren van schade voor tenaamstelling te wijzigen.
De staatssecretaris keurt vooruitlopend op een aanpassing van de wet goed dat de belastingplichtige op het tijdstip van voldoen van de bpm het bedrag van de verschuldigde bpm mag bepalen aan de hand van de heffingsgrondslagen op het tijdstip dat de aangifte bpm wordt ingediend, met dien verstande dat de inspecteur tot zes werkdagen na de datum waarop de aangifte is ingediend kan bepalen dat de belastingplichtige zijn motorrijtuig in ongewijzigde staat op een door de inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip moet tonen. Indien blijkt dat sprake is van een hogere handelsinkoopwaarde en (dus) een lagere vermindering, vormt deze het uitgangspunt voor de heffing.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 16 oktober 2021 en werkt voor bovenstaande onderdelen terug tot 26 maart 2021.
Bron: Besluit van 27 september 2021, nr. 2021-110975, Stcrt. 2021, 43482
Geef een reactie