Het begrip afgezonderd particulier vermogen (APV) is ingevoerd in de wet inkomstenbelasting om te voorkomen dat vermogende particulieren al te gemakkelijk heffing over hun vermogen voorkomen. Het is echter nog niet zo eenvoudig om te controleren wanneer een vermogen werkelijk kwalificeert als een APV en aan wie de fiscus dat APV moet toerekenen.
Trust
Waarschijnlijk het bekendste voorbeeld van een APV is de Anglo-Amerikaanse trust (zie: ‘Vóór 2010 was trustvermogen niet belast bij settlor’). De trust is niet opgenomen in het Nederlandse civiele recht. De trust heeft daardoor wel iets weg van een stichting, al mist zij rechtspersoonlijkheid. Maar sommige andere landen kennen ook andere rechtsvormen waarin de Belastingdienst een APV kan zien. Overigens kan de belastingrechter op dat punt van mening verschillen met de fiscus (zie: ‘Liechtensteinse Stiftung geen afgescheiden vermogen’).
Ontstaan en werking trust
In beginsel ontstaat een trust wanneer de insteller van de trust, ook wel de settlor genoemd, zijn vermogen onder trustverband brengt. De settlor zal in een trustakte of trustdeed de doelstelling van de trust opnemen. Een voorbeeld van zo’n doelstelling is het exploiteren van vermogen en het aanwenden van dat vermogen om uitkeringen te doen aan de begunstigden of beneficiaries. Veel voorkomende beneficiaries zijn: de echtgenoot van de settlor, zijn of haar kinderen, kleinkinderen en liefdadigheidsinstellingen. De settlor zelf kan ook beneficiary zijn. De settlor laat het beheer van de trust over aan één of meer zogeheten trustees. Eventueel kan een protector worden aangewezen. De protector houdt als het ware toezicht op het handelen van de trustee. Overigens kent het trustrecht verschillende verschijningsvormen van een trust. De verschillen kunnen betrekking hebben op de manier waarop de trust is ontstaan of op de aard en inhoud van de verplichtingen van de trustee ten opzichte van de beneficiaries.
APV
De Belastingdienst merkt niet alle trusts aan als APV. Er is pas sprake van een APV als iemand een vermogen afzondert en daarbij voor meer dan 10% een particulier belang beoogt. Zo’n APV kwalificeert niet als een sociaal belang behartigende instelling, waarvoor andere regels gelden. De fiscus verstaat onder het afzonderen van vermogen:
- het gratis of onder voorwaarden, die ongebruikelijk zijn in het maatschappelijk verkeer, (in)direct afzonderen van vermogensbestanddelen in een afgezonderd particulier vermogen;
- het (in)direct vervreemden van vermogensbestanddelen aan een afgezonderd particulier vermogen waarmee voor meer dan 10% een particulier belang wordt beoogd van de vervreemder, van zijn partner of van één of meer van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of tot en met de vierde graad van de zijlijn.
Maar er is geen sprake van een APV als tegenover de afzondering van het vermogen:
- een uitreiking heeft plaatsgevonden van aandelen, winstbewijzen, lidmaatschapsrechten, bewijzen van deelgerechtigdheid of daarmee vergelijkbare rechten; of
- een economische deelgerechtigdheid is ontstaan.
Fiscale behandeling APV
Wanneer de inspecteur meent dat sprake is van een APV, negeert hij de instelling van het APV als aparte entiteit. Het gevolg is dat hij de bezittingen, schulden, opbrengsten en uitgaven van het APV in beginsel toerekent aan degene die het APV heeft ingesteld. Komt de insteller te overlijden, dan treden de erfgenamen in zijn plaats. Als de inspecteur niet kan vaststellen wie de insteller of zijn erfgenaam is, zal hij de bezittingen, schulden, opbrengsten en uitgaven van het APV toerekenen aan de begunstigden.
Erven en schenken
De transparantie van het APV in de inkomstenbelasting werkt ook door naar de erf- en schenkbelasting. Als een begunstigde door het overlijden van de insteller (of een ander aan wie de fiscus de bezittingen van het APV toerekent) de bezittingen en schulden van het APV verkrijgt, telt dit als een verkrijging als erfgenaam van de insteller. Een schenking door het APV aan een begunstigde wordt aangemerkt als het ontvangen van een schenking door de insteller.
Wet: artikel 2.14a IB 2001 en artikelen 16, 17 en 17a SW 1956
Geef een reactie