Hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist dat niet iedere mogelijke verdeling van de investeringsaftrek redelijk is. De verdeling dient alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend redelijk te zijn. Als dat niet het geval is, moet men bij toepassing van de investeringsaftrek uitgaan van een verdeelsleutel op basis van de winstgerechtigdheid.
Het hof kwam tot deze conclusie in een zaak waarbij één van de twee maten in een maatschap het bedrag van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek volledig aan zichzelf toerekende. Het ging om een vader en zoon die samen een rundvee- en kleinveehouderij exploiteerden in de vorm van een maatschap. De winstverdeling was 50/50. De zoon die het volledige bedrag claimde, meende dat de door hem bepleitte verdeling mogelijk was, aangezien hij als maat ook voor 100% hoofdelijk aansprakelijk kon worden gesteld voor schulden van de maatschap. Het hof kon zich net zoals de inspecteur niet daarin vinden. De hoofdelijke aansprakelijkheid gold immers in gelijke mate voor de vader. Bovendien boden noch de kapitaalsverhouding tussen de man en zijn vader, noch de aandelen in de stille reserves en/of winst een aanknopingspunt voor de verdeling die de ondernemer bepleitte. Nu de twee ondernemers onderling geen afspraken hadden gemaakt over de verdeling van de investeringsaftrek en evenmin voldeden aan de overige voorwaarden, mocht de fiscus uitgaan van een verdeelsleutel op basis van de winstgerechtigdheid. Het hof vond in dit geval een verdeling van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek in gelijke delen redelijk.
Wet: artikel 3.40 en 3.41 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10 september 2013 (gepubliceerd op 13 september 2013), ECLI:NL:GHARL:2013:6666
Geef een reactie