Bepaalde instellingen mogen een bestedingsreserve (niet te verwarren met de herinvesteringsreserve!) vormen. In een zaak over de vergoeding van de kosten van een beroepsprocedure over de bestedingsreserve paste Hof Den Haag een wegingsfactor voor zware zaken toe. Dit maakt duidelijk dat aan de vorming van de bestedingsreserve wat haken en ogen kleven.
Culturele instelling
In beginsel mogen alleen culturele instellingen een bestedingsreserve vormen. De Belastingdienst kan een algemeen nut beogende instelling (anbi) op verzoek kwalificeren als een culturele instelling als de anbi zich voor minstens 90% richt op cultuur. Lichamen zonder aandeelhouders of deelgerechtigden mogen ook een bestedingsreserve vormen als zij een sociaal belang behartigen en de winst voor minstens 70% behalen met behulp van vrijwilligers.
Bestedingsreserve
Een culturele instelling of ander kwalificerend lichaam mag alleen een bestedingsreserve vormen voor:
- uitgaven voor de aanschaf, voortbrenging of verbetering van bedrijfsmiddelen. Deze bedrijfsmiddelen mogen geen onroerende zaken zijn waarvan de bestemming voor minstens 70% bestaat uit de directe of indirecte verhuur aan derden. Bij de verhuur aan derden is de duur van de verhuur niet van belang; en
- uitgaven voor projecten.
De instelling moet de uitgaven doen in het kalenderjaar zelf of in de vijf daaropvolgende jaren. Het vormen van een bestedingsreserve is bovendien alleen mogelijk als en zolang de instelling het voornemen heeft de desbetreffende kosten te maken. De dotatie aan de bestedingsreserve is hoogstens gelijk aan het bedrag aan jaarwinst vóór de dotatie.
Ondernemingsactiviteiten
Verder moet een instelling ondernemingsactiviteiten verrichten om een bestedingsreserve te kunnen vormen. Deze ondernemingsactiviteiten moeten bovendien in de lijn liggen van het belang dat de instelling beoogt of bestaan uit het gratis inzamelen en doorverkopen van gebruikte goederen. Alle roerende lichamelijke zaken die in hun huidige staat of na herstelwerkzaamheden opnieuw geschikt zijn voor gebruik of verbruik kwalificeren daarbij als gebruikte goederen met uitzondering van vervoermiddelen, kunstvoorwerpen, verzamelobjecten, antiquiteiten, edele metalen en edelstenen.
Vrijval bestedingsreserve
De bestedingsreserve valt uiterlijk in het vijfde jaar na het jaar waarin zij is ontstaan belast vrij, tenzij:
- het bedrijfsmiddel of het project waarvoor de bestedingsreserve is gevormd door zijn aard meer tijd nodig heeft om gereed te komen; of
- de instelling wel is begonnen met de aanschaf, voortbrenging of verbetering van het bedrijfsmiddel of met de voorbereiding van het project, maar een bijzondere omstandigheid de verdere uitvoering vertraagt.
Concurrentieverstoring
Het is niet de bedoeling dat het vormen van een bestedingsreserve de concurrentie ernstig verstoort. Daarom behoudt het ministerie van Financiën zich het recht voor een regeling op te stellen die bepaalde (groepen) lichamen of activiteiten uitsluit van het vormen van een bestedingsreserve. Tot nu toe heeft de minister nog geen gebruik gemaakt van dit recht.
Woningcorporatie
Een voorbeeld van een instelling die een bestedingsreserve wilde vormen was een woningbouwvereniging die sociale huurwoningen verhuurde. De vereniging was gedeeltelijk vrijgesteld van vennootschapsbelasting en wilde de belaste winst toevoegen aan een bestedingsreserve. De Belastingdienst wilde daar eerst niets van weten omdat bij de woningbouwvereniging het algemeen maatschappelijk of sociaal belang niet op de voorgrond zou staan. Pas toen de vereniging in hoger beroep ging, stond de fiscus toe dat de woningbouwvereniging een bestedingsreserve vormde. De vereniging trok daarop haar hoger beroep in.
Proceskostenvergoeding
De woningbouwvereniging wilde nog wel een kostenvergoeding in verband met de gevoerde beroepsprocedures. Het hof kende aan deze zaak een zwaar gewicht toe, zodat de forfaitaire proceskostenvergoeding aan de hoge kant was. De woningbouwvereniging stelde dat de zaak zelfs zeer zwaar was, omdat de zaak van belang was voor verschillende heffingsjaren en misschien ook voor andere belastingplichtigen. Maar het hof vond dit onvoldoende om de zaak als zeer zwaar aan te merken.
Wet: artikel 12 Vpb 1969 en artikel 5b, vierde lid AWR
Meer informatie: Hof Den Haag, 13 juli 2012, LJN: BX2861
Geef een reactie