Bij overgang van vermogen vanwege een juridische afsplitsing geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting, tenzij de splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
B.V. X is ontstaan door een juridische afsplitsing van B.V. Y. Deze laatste B.V. houdt de aandelen in B.V. X. Bij de afsplitsing zijn onroerende zaken onder algemene titel overgegaan van B.V. Y naar B.V. X. De onroerende zaken zijn percelen grond met tankstations en aan- en toebehoren en op onroerende zaken gevestigde zakelijke rechten die verband houden met het brandstofbedrijf. De aandelen in B.V. X worden later in het jaar overgedragen aan een derde. Voor de vennootschapsbelasting doet B.V. X geen beroep op de splitsingsfaciliteit voor juridische afsplitsing.
Aandeelhoudersmotieven
In geschil bij Hof Den Haag is of de juridische afsplitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, vanwege de overdracht van de aandelen in B.V. X binnen drie jaar na de afsplitsing. Rechtbank Den Haag oordeelde dat de af te stoten activiteiten onlosmakelijk waren verbonden met de onroerende zaken. Overdracht van het deel van de onderneming van B.V. Y kon slechts gebeuren door overdracht van die onroerende zaken. De afsplitsing van een deel van de onderneming is niet gebaseerd op bedrijfseconomische motieven, maar op aandeelhoudersmotieven. In hoger beroep oordeelt Hof Den Haag echter dat de splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De splitsing die heeft plaatsgevonden vond plaats op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering en rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende vennootschap. Bedrijfseconomische, commerciële en marktstrategische gronden genomen ondernemingsbeslissingen hebben tot de splitsing geleid. Daar doet de vervreemding van de aandelen in B.V. X binnen drie jaar na de afsplitsing niet aan af. Het hof oordeelt dat B.V. X de betaalde overdrachtsbelasting terugkrijgt.
Wet: art. 15 lid 1 letter h BRV en art. 5c UB BRV
Gerechtshof Den Haag 5 oktober 2018 (gepubliceerd op 5 februari 2019), ECLI:NL:GHDHA:2018:3798
Geef een reactie