Voor de beantwoording van de vraag of een rit met een auto van de zaak moet worden aangemerkt als privérit, is vooral het doel van de rit van belang. Maar wat als de rit zowel een zakelijk doel als een privédoel heeft en het hoofddoel moeilijk is te bepalen?
Hof Arnhem-Leeuwarden wist een antwoord te geven op deze vraag. In geschil was of de ritten die een directeur-grootaandeelhouder (dga) samen met zijn gezin in de auto van de zaak had gemaakt, aangemerkt moesten worden als privéritten. Deze dga had in Oostenrijk een ontmoeting met een zakelijke relatie en had daarna samen met zijn gezin een vakantie doorgebracht in Oostenrijk. Ze waren een week later in de auto van de zaak teruggereden naar Nederland. In dit specifiek geval was er sprake van een rit met zowel een zakelijk doel als een privédoel. Het hof meende dat niet gezegd kon worden dat een van beide het hoofddoel was. De volgende vraag was dus of de ritten in kwestie niet of in ieder geval niet in dezelfde omvang zouden zijn gemaakt door iemand die niet een dienstbetrekking als die van de dga vervulde, maar qua inkomen, vermogen en gezin in dezelfde omstandigheden verkeerde. Dit was noch gesteld, noch gebleken. Integendeel: tijdens de zitting was opgemerkt dat tegenwoordig veel mensen voor een wintersportvakantie naar Oostenrijk rijden. De fiscus had de ritten tussen Nederland en Oostenrijk dus terecht aangemerkt als privéritten.
Wet: artikel 13bis Wet loonbelasting 1964
Meer informatie: Hof Arnhem-Leeuwarden, 15 oktober 2013 (gepubliceerd op 31 oktober 2013), ECLI:NL:GHARL:2013:7935
Geef een reactie