Rechtbank Den Haag oordeelde dat geen sprake was van een gezagsverhouding bij een vrouw die werkzaamheden had verricht voor de bv van haar vader, omdat zij een grote mate van zelfstandigheid had. Volgens de rechtbank was er daarom geen dienstbetrekking, en was de vrouw tijdens het verrichten van de werkzaamheden niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
De vrouw werkte sinds 2002 als directieassistente voor de bv van haar vader, waarin zijzelf ook aandelen had. Vanaf 1 maart 2008 was de vrouw arbeidsongeschikt, en in augustus 2011 werd zij door de bv ontslagen. Vanaf 2008 had de bv premies werknemersverzekeringen ingehouden en afgedragen, maar in de jaren daarvoor was dat niet gebeurd. In augustus 2011 diende de bv bij de inspecteur een verzoek in om naheffingsaanslagen premies werknemersverzekeringen voor de jaren vóór 2008. De inspecteur vatte dit verzoek op als een aanvraag voor een beschikking over het verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen, en wees dit verzoek af. Volgens de inspecteur werkte de vrouw dusdanig zelfstandig dat er geen sprake was van een gezagsverhouding. Rechtbank Den Haag was het hiermee eens, en stelde vast dat de bv én de vrouw zelf kennelijk ook jarenlang waren uitgegaan van het ontbreken van een dienstbetrekking. Zo had de vrouw in 2005 een WAZ-uitkering aangevraagd, die overigens werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dan ook dat er geen sprake was van een dienstbetrekking, met als gevolg dat de vrouw tijdens haar werkzaamheden voor de bv niet was verzekerd voor de werknemersverzekeringen.
Wet: artikel 2 lid 1 Wet LB 1964
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 21 mei 2013, LJN: CA4017
Geef een reactie