Stel een bv verkrijgt van haar moedermaatschappij in het kader van een bedrijfsfusie een onderneming met de bedoeling deze onderneming met uitzondering van het bedrijfspand in te brengen in een kleindochtermaatschappij. Als het bedrijfspand niet is te exploiteren als een zelfstandige onderneming, kan de moedermaatschappij volgens Rechtbank Noord-Nederland in deze situatie de bedrijfsfusiefaciliteit niet toepassen.
Om de bedrijfsfusiefaciliteit te mogen toepassen, moet sprake zijn van de overdracht van een gehele onderneming of een zelfstandig deel van een onderneming. De rechtbank stelt dat men dit moet toetsen vanuit het oogpunt van de verkrijger. Met andere woorden: niet de overdrager, maar de verkrijger moet met de ingebrachte bedrijfsmiddelen een zelfstandige onderneming kunnen drijven. In de zaak voor de rechtbank had een dochtermaatschappij in het kader van een bedrijfsfusie de onderneming van haar moedermaatschappij verkregen. Met uitzondering van het bedrijfspand was deze onderneming nog diezelfde dag ingebracht in een net opgerichte kleindochtermaatschappij. Door deze bestemming waren de bedrijfsmiddelen voor de dochtermaatschappij niet geschikt om een onderneming mee te drijven. Het achtergebleven pand vormde evenmin een zelfstandig deel van een onderneming (zie ook: ‘Alleen pand ter beschikking gesteld? Geen bedrijfsfusiefaciliteit'). De moedermaatschappij kon daarom de bedrijfsfusiefaciliteit niet toepassen. Dat de herstructurering had plaatsgevonden op grond van zakelijke motieven, deed daar niets aan af.
Wet: artikel 14, eerste lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 23 april 2015 (gepubliceerd 3 november 2015), ECLI:NL:RBNNE:2015:3640
Geef een reactie