Kiezen voor btw-belaste verhuur van een onroerende zaak pakt alleen voordelig uit, als men aan alle voorwaarden voldoet, zoals het schriftelijk vastleggen van deze optie. Maar let op, ook het gekozen huwelijksgoederenregime kan gevolgen hebben voor de btw-aftrek.
Dit ondervond een directeur-grootaandeelhouder aan den lijve in de periode waarin hij een woon/werkpand aan zijn bv ter beschikking had gesteld. Hij wilde samen met de bv opteren voor belaste verhuur, maar de huurovereenkomst waarin deze optie was vastgelegd was niet geeffectueerd. Er was evenmin een verzoek ingediend bij de fiscus. Dat betekent dat de verhuur vrijgesteld was van omzetbelasting, en dus ook geen recht bestond op btw-aftrek. En aangezien het gehele pand of afzonderlijk gedeelten daarvan, niet voor ten minste 90% voor belaste prestaties werden gebruikt, zou de fiscus zijn verzoek ook niet hebben gehonoreerd. De dga was bovendien op huwelijke voorwaarden gehuwd en was dus voor 50% eigenaar van het woon/werkpand. Volgens de inspecteur had de dga ten onrechte aftrek genoten met betrekking tot het gehele pand. De rechtbank was het daarmee eens. Het EU Hof van Justitie heeft namelijk op 21 april 2005 (zaak HE, C-25/03, BNB 2005/229) geoordeeld dat in zulke gevallen de aftrek beperkt moet blijven tot het aandeel van de belastingplichtige in de mede-eigendom van de onroerende zaak. De rechtbank oordeelde dan ook dat de fiscus terecht de herzieningsregeling had toegepast en naheffingsaanslagen had opgelegd vanwege het privégebruik van het pand.
Wet: artikel 4, tweede lid, onderdeel a, artikel 11, eerste lid, onderdeel b, sub vijf, artikel 15 Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 13 mei 2014 (gepubliceerd op 14 mei 2014), ECLI:NL:RBGEL:2014:3047
Geef een reactie