De Nederlandse fiscus betrok een dividenduitkering aan een B.V. met een zetel in het buitenland ten onrechte als Nederlands inkomen in de belastingheffing. Niet is gebleken dat die B.V. vóór of na de verplaatsing van de zetel een aanmerkelijk belang hield in een Nederlandse holding-B.V. met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van inkomstenbelasting of dividendbelasting bij een ander te ontgaan.
De desbetreffende B.V. was opgericht in 1985 en hield alle B-aandelen in een holding-B.V. In augustus 2010 nam zij ook de A-aandelen over van haar in 1989 naar de Verenigd Koninkrijk geëmigreerde middellijk aandeelhouder. Een paar maanden later was de feitelijke leiding van belanghebbende verplaatst naar Luxemburg. In 2012 keerde de holding een dividend uit van ruim € 24 miljoen aan belanghebbende. Belanghebbende had als buitenlands belastingplichtige aangifte Vpb gedaan en daarbij een belastbare winst en een belastbaar bedrag van nihil aangegeven. Volgens de Nederlandse fiscus hield belanghebbende het belang in de holding met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van inkomstenbelasting of dividendbelasting bij een ander te ontgaan. De inspecteur nam de dividenduitkering daarom in aanmerking als belastbaar inkomen uit een aanmerkelijk belang en als zodanig gerekend tot het Nederlandse inkomen. De rechter was het echter met belanghebbende eens dat daarvan geen sprake is. Gelet op de datum van emigratie van de middellijk aandeelhouder en gelet op de eerder overgedragen aandelenbelangen kon ten tijde van de dividenduitkering geen sprake zijn van een IB-claim op het aanmerkelijk belang. Voor wat betreft de dividendbelasting kon belanghebbende na verplaatsing van de feitelijke leiding naar Luxemburg een beroep doen op de EU-moeder-dochterrichtlijn. En zij hoefde ook vóór de verplaatsing van de feitelijke leiding – door toepassing van de deelnemingsvrijstelling – evenmin dividendbelasting in te houden. De verplaatsing van de feitelijke leiding had dus niet geresulteerd in het ontgaan van belasting.
Wet: artikel 8 en artikel 17, derde lid, onderdeel b van de wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 13 februari 2017 (gepubliceerd op 14 maart 2017), ECLI:NL:RBDHA:2017:1320
Geef een reactie