Een zoon die tijdens uitzending van zijn ouders naar het buitenland weer in de ouderlijke woning kwam wonen, was geen ‘kraakwacht’ volgens Rechtbank Den Haag. De woning kon hierdoor niet langer als eigen woning worden aangemerkt.
Dit oordeelde Rechtbank Den Haag in een zaak aangespannen door de eigenaar van de woning die tijdelijk was uitgezonden naar het buitenland. Bij aanvang van de uitzending bleef zijn jongste zoon, die nog tot zijn huishouden behoorde, in de woning wonen. Later ruilde hij van woning met zijn oudere broer, maar kon de woning volgens vader nog steeds kwalificeren als eigen woning. Volgens de rechtbank behoorde de oudste zoon niet tot het huishouden in het betreffende jaar. De man kon de rechter er niet van overtuigen dat de oudste zoon de woning uitsluitend als kraakwacht had betrokken. Het was aannemelijker dat de oudste zoon de woning had betrokken vanwege een woningruil met zijn jongere broer, die woonruimte zocht vanwege zijn studie in Leiden. Dat daarmee ook werd voldaan aan de wens van de ouders dat hun woning niet onbeheerd achterbleef, achtte de rechtbank van bijkomstige aard. In zoverre week deze procedure dan ook af van die in het arrest over de kraakwacht van 7 juni 2013. De woning was in 2011 daarom aan een derde ter beschikking gesteld en kon niet langer als eigen woning worden aangemerkt.
Wet: artikel 3.111 lid 6 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Den Haag 25 juni 2015 (gepubliceerd 14 augustus 2015), ECLI:NL:RBDHA:2015:8118
Geef een reactie