Wie geld leent aan zijn minderjarige kind, dat dit bedrag gebruikt in het kader van zijn overige werkzaamheden, valt onder het regime van de terbeschikkingstelling. Als het kind meerderjarig wordt, eindigt in beginsel deze terbeschikkingstelling.
Een vrouw ging in 1996 een lening aan. In de daaropvolgende jaren leende de vrouw meer bedragen totdat zij ultimo 2012 een schuld aan diverse banken had van ruim € 60.000. De vrouw wilde over de jaren 2009 tot en met 2013 de renten over haar schuld aftrekken als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Zij stelde dat zij de geleende bedragen ter beschikking had gesteld aan haar zoon, die sinds vijfjarige leeftijd aan tennissport deed. In zijn aangiften over de jaren 2009 tot en met 2013 had de zoon ook resultaat uit overige werkzaamheden en buitenlandse arbeidsinkomsten behaald met het tennissen.
De Belastingdienst weigerde echter de renteaftrek bij de moeder. In 2006 had de zoon de meerderjarige leeftijd bereikt, waardoor hij niet meer kwalificeerde als verbonden persoon. De vrouw had evenmin gesteld dat sprake was van een maatschappelijk ongebruikelijke terbeschikkingstelling, waardoor de zoon alsnog een verbonden persoon zou zijn. Dat de zoon minderjarig was op het moment waarop de vrouw haar eerste schuld was aangegaan, betekende niet dat zij te allen tijde de rente kon aftrekken. Eventueel had in 2006 een afrekening moeten plaatsvinden, aldus Hof Amsterdam. Maar over de desbetreffende jaren was in ieder geval voor de vrouw geen sprake meer van resultaat uit overige werkzaamheden.
Wet: artikel 3.91, eerste lid, onderdeel b Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 7 november 2017 (gepubliceerd 6 december 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:4620
Geef een reactie