Sinds dit jaar werken we in box 3 niet meer met een vaste belastingdruk van 1,2%, maar een variërend percentage. Jaarlijks stelt het ministerie van Financiën de hoogte van de vermogensrendementsheffing vast. Onlangs zijn ook de forfaitaire rendementen voor box 3 voor 2018 bekendgemaakt die echter slechts licht dalen. Dit komt omdat de tarieven zijn gebaseerd op rendementen van de afgelopen vijf jaar op spaargelden en op een 15-jaars gemiddelde voor beleggingen.
Voor 2018 geldt tot € 1.000.000 een forfaitair rendement van 4,52% en hierboven 5,38%. Dat betekent een belastingdruk in box 3 van respectievelijk 1,36% en 1,61%. Voor 2019 is de prognose afgegeven dat deze percentages verder dalen. Aangezien bji de bepaling hiervan ook het rendement van het jaar 2017 wordt meegenomen, is het nog even afwachten wat dit definitief gaat worden. Consequentie van de dalende percentages is ook dat de omslagpunten voor het overhevelen van vermogen van box 3 naar box 1 en 2 licht zijn gedaald. Toch verwacht ik dat de vlucht uit box 3 zal blijven voortduren, tenzij het demissionaire kabinet nog maatregelen hiertegen invoert.
Hoewel de complete box 3 nog steeds een opstapeling van ficties, forfaits en luchtfietserij blijft, juich ik het streven om dichter bij de realiteit te blijven natuurlijk toe. Mits de realiteit echter op een goede manier wordt benaderd! Weinig aandacht is namelijk nog besteed aan de inconsequenties van de onderliggende beleggingsindexen waarop het forfaitair rendement is gebaseerd.
Het rendement voor de verschillende categorieën wordt als volgt vastgesteld:
- Aandelen: 15-jaars gemiddelde MSCI-index Europe
- OG: 15-jaarsgemiddelde CBS-prijsindexcijfer Bestaande Koopwoningen
- Obligaties: 15-jaarsgemiddelde kapitaalmarktrentevoet jongste NL 10-staatsobligatie
In mijn family office-praktijk vergelijken we periodiek de resultaten van effectenportefeuilles met het markrendement. Hoewel het definiëren van de ‘markt’ altijd discutabel is, komt die van box 3 totaal niet overeen met wat wij hieronder verstaan. Waarom namelijk alleen Europese aandelen en niet wereldwijd en waarom voor vastgoed alleen maar koopwoningen? Daarnaast klopt de samenstelling van indexen theoretisch evenmin. Daar waar de aandelenindex zowel koerswinst als dividendinkomsten bevat, geldt voor vastgoed uitsluitend de waarde-ontwikkeling zonder rekening te houden met huurinkomsten. Voor obligaties wordt daarentegen juist alleen naar inkomen, het effectief rendement, gekeken en dan te bedenken dat de kapitaalrente vorig jaar negatief was, terwijl het jaarrendement op staatsobligaties uiteindelijk rond 3,5% lag. Wanneer de rente daalt, stijgen obligaties immers in waarde.
Om van de kosten van beleggen maar niet te spreken. Bij de bepaling van het forfaitair rendement is hier namelijk in het geheel geen rekening mee gehouden. Deze kosten kunnen al gauw een 0,4% bedragen bij zeer kostenefficiënte vermogensbeheerders en oplopen tot richting de 2% bij sommige Private Banks.
Op maandag 20 november 2017 verzorgt drs. Jeroen Knol de pitstop Werken met de nieuwe box 3. Tijdens de pitstop komen alle actuele ontwikkelingen op het gebied van belastingheffing over vermogen aan bod. > Meer informatie en aanmelden
Geef een reactie