Een beroepschrift dat is ingediend namens een vennootschap, die is ontbonden en waarbij de vereffening niet valt te heropenen, is niet-ontvankelijk.
Een vennootschap, een Ltd., is opgericht naar het recht van Guernsey. Het bestuur van de Ltd. bestaat uit haar enig aandeelhouder en uit een andere vennootschap die feitelijk op Guernsey is gevestigd. In 2012 heeft de liquidatie van de Ltd. plaatsgevonden. De aandeelhouder heeft een uitkering ontvangen uit wat na de voldoening van schuldeisers is overgebleven van het vermogen van de Ltd. Nadat de vereffening is voltooid, houdt de Ltd. op 15 oktober 2012 op te bestaan. Op grond van het recht van Guernsey is het niet mogelijk om de vereffening te heropenen. De Nederlandse inspecteur legt de Ltd. op 30 december 2016 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting op over het jaar 2011. De aandeelhouder maakt daarop namens de Ltd. bezwaar tegen de navorderingsaanslag. De Belastingdienst verklaart dit bezwaarschrift ontvankelijk, maar ongegrond. Vervolgens start de aandeelhouder namens de Ltd. een beroepsprocedure.
Bezwaarschrift van niet meer bestaande rechtspersoon
Een belangrijke vraag in de beroepsprocedure is of het beroepschrift dat is ingesteld namens een rechtspersoon die niet meer bestaat, ontvankelijk is. In een eerder arrest (zie NTFR 2003/1591) heeft de Hoge Raad de mogelijkheid aanvaard van bezwaar tegen een belastingaanslag namens een rechtspersoon die niet meer bestaat. De motivering was dat zo’n rechtspersoon na een heropening van de vereffening kan worden geconfronteerd met de gevolgen van die aanslag. De rechtspersoon kan dus belang hebben bij een bewaar tegen de aanslag. Maar in deze zaak is het niet mogelijk de vereffening te heropenen, zodat de Ltd. geen belang heeft bij het bewaar. Daarmee vervalt ook de mogelijkheid van het maken van bezwaar. Volgens de Hoge Raad leidt dat niet tot een rechtstekort voor de aandeelhouder. Deze kan namelijk in een procedure over de aan hem opgelegde vergrijpboete de navorderingsaanslag als grondslag voor de boete ter discussie stellen.
Wet: art. 6:6 en 6:10 Awb en art. 28 AWR
Bronnen: Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1080, 22/01363 en Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1134, 22/01364
Geef een reactie