De Hoge Raad komt terug op een eerder arrest: een buitenlands beleggingsfonds is in beginsel toch te vergelijken met de Nederlandse fiscale beleggingsinstelling. Onder voorwaarden heeft een buitenlands fonds daarom recht op een teruggaaf van ingehouden dividendbelasting.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft meerdere prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd over de Nederlandse behandeling van portfoliodividenden uitgekeerd aan een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. In zijn arrest van 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1777 had de Hoge Raad geoordeeld dat een buitenlandse fonds geen recht had op teruggave van dividendbelasting. Zie ook het commentaar van mr.dr. J.J.A.M. Korving in NTFR 2015/2035. De Hoge Raad vond een buitenlands beleggingsfonds namelijk niet vergelijkbaar met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling (fbi). Dit kwam alleen al doordat de door een buitenlands fonds aan zijn participanten ter beschikking gestelde winsten niet aan Nederlandse dividendbelasting zijn onderworpen. Nederland heeft evenmin heffingsrecht ter zake van de inkomsten van niet ingezeten participanten.
Hoge Raad gaat om
Maar nu komt de Hoge Raad terug van zijn arrest van 10 juli 2015. Een buitenlands fonds is in beginsel vergelijkbaar met een Nederlandse fbi. Het niet teruggeven van Nederlandse dividendbelasting valt niet te rechtvaardigen door dwingende redenen van algemeen belang. De interne samenhang van het Nederlandse belastingstelsel is immers ook te behouden door een andere, minder vergaande methode. Zo’n methode is toepasbaar als een buitenlands beleggingsfonds voldoet aan de voorwaarden van het regime voor fbi’s. Bij deze voorwaarden kan men denken aan de aandeelhouderseis zoals die geldt vanaf 1 augustus 2007 en de dooruitdelingseis. Voldoet een buitenlands fonds aan deze voorwaarden? Dan moet het dividendbelasting terugkrijgen als het een bedrag betaalt dat gelijk is aan de belasting die in Nederland gevestigde fbi’s moeten inhouden op de aan hun participanten uitgekeerde winst. Daarmee zou de strijdigheid van de Nederlandse regelgeving met de vrijheid van kapitaalverkeer zijn weggenomen.
Rechtsherstel
Rechtsherstel is te bieden door teruggaaf van ingehouden dividendbelasting te verlenen met inachtneming van een vermindering (de vervangende betaling). Voor de berekening van de vervangende betaling gaat men uit van de belasting die het buitenlandse fonds op door hem uitgekeerde winst had moeten inhouden en in Nederland had moeten afdragen als zij in Nederland zou zijn gevestigd. Daarop wordt in mindering gebracht de tegemoetkoming wegens buiten Nederland door inhouding geheven belasting. Als deze berekening resulteert in een negatief bedrag, wordt de vervangende betaling gesteld op nihil. Voor zover het bedrag aan inhouding hoger is dan de vervangende betaling, bestaat recht op teruggaaf van ingehouden dividendbelasting. Wat betreft de dooruitdelingseis gaat de Hoge Raad nog in op de volgende situatie. Stel dat het buitenlandse beleggingsfonds de winst niet (volledig) uitkeert, maar deze winst in die lidstaat wordt geacht te zijn uitgekeerd en als zodanig wordt belast op het niveau van de participant. In dat geval voldoet men ook aan de dooruitdelingseis, aldus de Hoge Raad.
Verdrag: art. 63 VWEU
Wet: art. 28 Wet Vpb 1969 en art. 10 Wet DB 1965
Bron: Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1674, 16/03954, 17/02428 en 19/01141
Geef een reactie