Verzoekt een holding om in de loop van het boekjaar een dochtervennootschap op te nemen in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting? En verlaat deze dochtervennootschap in hetzelfde boekjaar weer deze fiscale eenheid? Dan wordt de fiscale eenheid geacht nooit tot stand te zijn gekomen. Deze situatie doet zich volgens Rechtbank Noord-Holland niet voor als de dochter vanaf het moment van haar oprichting tot de fiscale eenheid behoorde.
Een holding vormde tot 27 mei 2014 een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting met haar twee dochtervennootschappen. Op 27 mei 2014 richtte de holding een nieuwe dochtervennootschap op. De holding bracht een aantal schepen en haar onderneming inclusief de aandelen in de twee oudere dochtervennootschappen in de nieuwe bv in. Volgens de oprichtingsakte zou deze tussenhoudstervennootschap sinds 1 januari 2014 de onderneming drijven. Diezelfde dag verkocht een van de twee dochters twee schepen aan de tussenhoudster. In de volgende maand verzocht de holding om met tot 27 mei 2014 terugwerkende kracht een FE te vormen met de tussenhoudster en kleindochtervennootschappen. Maar deze FE eindigde al op 10 oktober 2014. De holding verkocht toen namelijk 50% van de aandelen in de tussenhoudster verkocht aan een derde. Op 17 februari 2015 en 19 juli 2015 verkocht de holding de resterende aandelen in de tussenhoudster aan deze derde.
Verkoop van schepen en deelnemingen
Inmiddels had de holding op 30 april 2015 opnieuw een vennootschap opgericht. Deze nieuwe vennootschap kocht op 7 juli alle aandelen in een van de dochters van de tussenhoudster. Op diezelfde dag kocht deze overgenomen dochter een aantal schepen van de tussenhoudster. Op 1 januari 2016 ging deze bv weer behoren tot een FE met de holding. Tussen de holding en de fiscus ontstaat een geschil over de fiscale gevolgen van deze gebeurtenissen.
FE tot stand gekomen
Om te beginnen is de vraag of een FE tot stand is gekomen tussen de holding en de tussenhoudster. De holding meent van niet, omdat de FE in hetzelfde jaar weer is geëindigd. Maar zowel de Belastingdienst als de rechtbank zijn het oneens met de holding. De bepaling dat geen FE tot stand komt als gedurende het boekjaar zowel een toe- als uittreding plaatsvindt, geldt hier niet. De tussenhoudster is namelijk op haar oprichtingsdatum al opgenomen in de FE.
Sanctie overdracht binnen FE
Vervolgens stelt de inspecteur dat binnen de FE een overdracht van vermogensbestanddelen heeft plaatsgevonden. De waarde in het economische verkeer (WEV) van die vermogensbestanddelen was op dat moment hoger dan de boekwaarde. In dat geval moet men bij een ontvoeging van de overnemer de overgedragen vermogensbestanddelen herwaarderen naar de WEV. De rechtbank oordeelt dat deze sanctiebepaling in deze zaak van toepassing is. De holding moet daarom belasting betalen over de waardestijgingen van de schepen die zij in de tussenhoudster heeft ingebracht.
Wet: art. 15, elfde lid en 15ai Wet Vpb 1969
Geef een reactie