Onder voorwaarden kunnen resultaten uit opties op een aflopende deelneming ook onder de deelnemingsvrijstelling vallen.
Vanaf 2014 houdt een bv 8,5% van de aandelen in een Japanse vennootschap. Daarnaast heeft zij nog callopties. In maart 2017 heeft de Japanse vennootschap een notering aan de Japanse beurs gekregen waardoor het aandelenbelang is gedaald tot 2,28%. De opties gaven nog recht op verkrijging van 1,58% van de aandelen. Na de beursgang heeft de bv in 2017 de opties uitgeoefend. Belanghebbende heeft op het daarmee behaalde resultaat de deelnemingsvrijstelling toegepast. Daarbij heeft zij een beroep gedaan op de regeling voor aflopende deelnemingen. Volgens rechtbank Gelderland (NTFR 2022/2488) was dat ten onrechte, omdat alleen sprake is van een kwalificerende aflopende deelneming indien het belang vóór het moment dat de omvang daarvan is gezakt onder de 5%. Een optie kwalificeert niet als zodanig, aldus de rechtbank.
Falcons-arrest van toepassing
De bv heeft sprongcassatie ingesteld. Advocaat-generaal (A-G) Wattel heeft de Hoge Raad geadviseerd om het cassatieberoep van de bv gegrond te verklaren. Zie NTFR 2023/153 en ‘A-G: gedekte call-opties kunnen aflopende deelneming zijn’. De Hoge Raad volgt dit advies op. Zijn motivering is als volgt. In het Falcons-arrest (NTFR 2002/1813) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van een aandeel. Dat geldt ook als het belang bij dat aandeel wordt opgesplitst. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als men een optie op dat aandeel schrijft. Daarom strookt het om de regeling voor aflopende deelnemingen ook toe te passen voor het belang dat is afgesplitst, zoals een optie. Niet in geschil is dat de bv voldoet aan de voorwaarden voor deze regeling. Daardoor kan de Hoge Raad de aanslag zelf verminderen.
Wet: art. 13, zestiende lid Wet Vpb 1969
Bron: Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1547, 22/02127
Geef een reactie