Dr. H.J. Bresser geeft zijn commentaar op een arrest van de Hoge Raad. Uit dit arrest blijkt dat nieuwe stichtingen en verenigingen onder omstandigheden met een winst over vijf jaren van meer dan € 75.000 toch vrijgesteld kunnen blijven.
Een stichting of een vereniging (voor het gemak wordt hier verder alleen van verenigingen gesproken) met een onderneming is onder voorwaarden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Zo geldt een vrijstelling als de winst van de vereniging in een kalenderjaar hoogstens € 15.000 bedraagt. Bij een hogere jaarwinst kan de vrijstelling nog steeds gelden. Tenminste, zolang het totaal aan jaarwinst over het desbetreffende kalenderjaar en de voorafgaande vier jaren hooguit € 75.000 bedraagt. De vraag is of deze tweede winstgrens ook (onverkort) toepasbaar is als de vereniging nog geen vijf jaar oud is. Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeerde dat men de tweede winstgrens ook mag toepassen bij een nieuwe vereniging. De A-G stelt dat daarbij geen aanpassing van het grensbedrag mag plaatsvinden. Zie ook NTFR 2020/2997 en ‘A-G komt met eigen werking winstgrens stichting’.
Tweede winstgrens onverkort toepassen
De Hoge Raad oordeelt dat de tweede winstgrens ook geldt voor een vereniging van minder dan vijf jaren oud. In zulke situaties blijft een aanpassing van het grensbedrag van € 75.000 achterwege. Maar gedurende de eerste vijf (boek)jaren vanaf de oprichting is wel het volgende van belang. In ieder jaar waarin de jaarwinst de € 15.000 overtreft, moet een toetsing plaatsvinden. Daarbij dient men na te gaan of het totaal aan winsten over dat jaar en de daaraan voorafgaande boekjaren meer bedraagt dan € 75.000. Zolang dat niet het geval is, is de winst van de vereniging onbelast. Wordt eenmaal de tweede winstgrens gepasseerd? Dan blijft in de daaropvolgende boekjaren iedere jaarwinst van hooguit € 15.000 onbelast.
Meer winst vrijgesteld dan tweede winstgrens
In bepaalde gevallen kan het gebeuren dat een vereniging gedurende haar eerste vijf (boek)jaren in totaal meer dan € 75.000 aan vrijgestelde winst geniet. Maar de Hoge Raad kent aan die consequentie onvoldoende gewicht toe om de wet anders uit te leggen. Dit alles geldt ook in gevallen waarin een vereniging pas enige tijd na haar oprichting een onderneming begint te drijven en daarna nog geen vijf (boek)jaren zijn verstreken. Voor de toetsing aan de tweede winstgrens is dan alleen de winst van belang die de vereniging heeft behaald sinds zij een onderneming is gaan drijven.
Reactie dr. H.J. Bresser
Taxence vroeg dr. H.J. Bresser, universitair docent bij de Radboud Universiteit en tevens werkzaam bij de Belastingdienst, om een commentaar. Hij zal dit arrest ook voorzien van een kritisch, meer uitgebreid commentaar in NTFR. Beide commentaren zijn geschreven op persoonlijke titel.
Stichtingen en verenigingen zijn van de vennootschapsbelasting vrijgesteld indien kort gezegd de jaarwinst minder is dan € 15. 000 en de winst tezamen met de winst van de voorafgaande vier jaren minder is dan € 75.000. Onduidelijk was hoe de tweede voorwaarde moet worden toegepast als de stichting of vereniging nog geen vijf boekjaren telt. De Hoge Raad heeft de knoop nu doorgehakt. De Hoge Raad beantwoordt ook nog twee niet gestelde vragen. Deze verduidelijking is meer dan welkom. Dat niettemin nog steeds onduidelijkheden resteren, bevestigt dat de vrijstelling een voorbeeld is van rammelende, niet goed doordachte, wetgeving.
Wet: art. 6, eerste lid Wet Vpb 1969
Bron: Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:51, 20/00772
Geef een reactie