Wil een ondernemer een gevormde herinvesteringsreserve afboeken van de boekwaarde van een aangeschafte onroerende zaak? Dan moet het destijds verkochte bedrijfsmiddel dezelfde economische functie vervullen als het nieuwe bedrijfsmiddel. Als de ondernemer het nieuwe vastgoed wil overdragen aan een gelieerd lichaam, vervult het een andere functie dan gewoon beleggingsvastgoed, zo oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden.
Een bv had de eigendom van (verhuurde) beleggingspanden, waaronder een appartementsrecht. Ook had zij het recht van erfpacht van een perceel grond. Het kantoorpand dat op dit perceel stond, was eigendom van de bv. In 2007 verkocht de bv het kantoorpand en het appartementsrecht. Daarbij behaalde zij boekwinsten, die zij doteerde aan de herinvesteringsreserve (HIR). In een investeringsdocument stelde de bv dat zij zelf geen onroerende zaken meer op haar balans wilde hebben. In plaats daarvan zou zij na aanschaf van nieuwe onroerende zaken de splitsingsfaciliteit toepassen. Zo hoopte zij overdrachtsbelasting te besparen bij overgang van de onroerende zaken naar een gelieerde vennootschap. In 2010 kocht de bv nieuwe onroerende zaken. Zij verminderde de aanschafwaarde van die onroerende zaken met de HIR. De fiscus meende dat dit niet was toegestaan, maar Rechtbank Gelderland dacht daar anders over. Zie: ‘Voornemen tot herinvesteren voldoende concreet gemaakt’.
Andere economische functie
De inspecteur gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. De partijen zijn het eens dat de bv eind 2007 een herinvesteringsvoornemen had. De vraag is echter of dit herinvesteringsvoornemen is gebleven. In dit geval wil de bv de HIR afboeken van de boekwaarde van nieuwe onroerende zaken. Daarom moeten het oude kantoorpand en appartementsrecht dezelfde economische functie vervullen als het nieuwe vastgoed. Het hof haalt uit het investeringsdocument dat de nieuwe onroerende zaken een andere economische functie vervullen dan de verkochte onroerende goederen. Daarom is afboeking van de HIR niet toegestaan. De HIR is daarom na drie jaar inderdaad belast vrijgevallen.
Wet: art. 3.54 Wet IB 2001 en art. 8, eerste lid Wet Vpb 1969
Geef een reactie