Een bouwwerk kan voor de toepassing van de afschrijvingsbeperking voor gebouwen ook een aanhorigheid van een gebouw zijn als het een zelfstandig bedrijfsmiddel is.
Een bedrijfsmiddel dat kwalificeert als een aanhorigheid, wordt fiscaal gezien aangemerkt als onderdeel van een onroerende zaak. Aanhorigheden vallen daardoor onder dezelfde aftrekbeperkingen als gebouwen. Ondernemers proberen daarom soms de belastingrechter ervan te overtuigen dat een bepaald bedrijfsmiddel geen aanhorigheid is. Een vrouw die samen met haar echtgenoot via een vof een melkveehouderij dreef, bepleitte een enge uitleg van dit begrip. Volgens haar moet beslissend zijn of het bouwwerk onmiddellijk en uitsluitend dienstbaar is aan een gebouw. Zowel Hof Den Bosch als Advocaat-generaal Wattel volgen haar standpunt niet. Zie: ‘Voor afschrijvingsbeperking geldt ruim begrip aanhorigheid’ en ‘Mestsilo en plaat/sleufsilo aanhorigheden bedrijfsgebouw?’.
Verschillende maatstaven
Ook de Hoge Raad oordeelt dat een bouwwerk een aanhorigheid is van een gebouw als het behoort bij dat gebouw, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. De strengere maatstaf die de vrouw bepleit, hoort bij de vraag of onderdeel van een gebouw kwalificeert als een zelfstandig bedrijfsmiddel. Ook al is een bouwwerk voor deze toets geen onderdeel van een gebouw, dan kan het nog wel een aanhorigheid zijn voor de afschrijvingsbeperking.
Wet: art. 3.30a, tweede lid Wet IB 2001
Bronnen: Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:64, 19/02763 en Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:65, 19/02762
Geef een reactie