
Laat een bv een herinvesteringsreserve staan zonder een herinvesteringsvoornemen te hebben? En waardeert zij vorderingen op de kinderen van de aandeelhouders af vanwege onzakelijke redenen? Dan kan de fiscus de aangiftes vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting corrigeren.
Een bv heeft in 2016 vorderingen op de kinderen van haar aandeelhouders afgewaardeerd. Daarnaast heeft de bv dat jaar een herinvesteringsreserve (HIR) uit 2005 zonder herinvesteringsvoornemen laten staan. De inspecteur corrigeert de afwaardering en de HIR, zodat de belastbare winst van de bv op een hoger bedrag uitkomt. Bovendien merkt de Belastingdienst de kwijtschelding van de schulden van de kinderen aan als een verkapte winstuitdeling aan de aandeelhouder. De aandeelhouder moet dus meer inkomstenbelasting betalen. De bv en haar aandeelhouders gaan in beroep tegen de aanslagen vennootschapsbelasting respectievelijk inkomstenbelasting die zijn gebaseerd op de correcties. Maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart deze beroepschriften ongegrond. Zie ook NTFR 2022/3585 en ‘Dga belast als zijn bv schuld van zijn kind kwijtscheldt’. De bv en haar aandeelhouders gaan vervolgens in hoger beroep.
Afwaardering vorderingen is verkapte winstuitdeling
Het hof oordeelt dat de afwaardering van de vorderingen onzakelijk is. De vorderingen zijn ontstaan door leningen aan de kinderen van de aandeelhouders voor de aankoop van sportvelgen. De bv heeft geen maatregelen genomen om de vorderingen te innen en de kwijtschelding is ingegeven door familierelaties, wat geen zakelijke reden is. De vorderingen zijn evenmin in 2016 verjaard. De verjaringstermijn gaat namelijk pas in nadat de rekening-courant is beëindigd en het saldo opeisbaar is geworden. De bv heeft deze vorderingen echter steeds als rekening-courantvorderingen op de balans geboekt. Al met al genoeg redenen waarom de bv de afwaardering niet mag aftrekken. Daarnaast is het hof het met de Belastingdienst eens dat de kwijtschelding kwalificeert als een verkapte winstuitdeling aan de aandeelhouders. De kwijtschelding houdt een vermogensverschuiving van de bv naar de aandeelhouder in. Daarbij verarmt de bv ten gunste van de aandeelhouder. Beide partijen waren zich bewust van deze bevoordeling.
Foutenleer bij HIR
Verder oordeelt het hof dat de HIR in 2008 had moeten vrijvallen omdat er geen herinvesteringsvoornemen meer was. De inspecteur heeft de HIR terecht in 2016 laten vrijvallen op grond van de foutenleer. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel, fair playbeginsel en vertrouwensbeginsel.
Wet: art. 6:140 BW en art. 2.17 en 3.54 Wet IB 2001
Bronnen: gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 20 november 2024 (gepubliceerd 6 maart 2025), ECLI:NL:GHSHE:2024:3642, 22/1715 en gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 20 november 2024 (gepubliceerd 6 maart 2025), ECLI:NL:GHSHE:2024:3643, 22/1790
Geef een reactie